Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] In het rampjaar [pagina 191] [p. 191] Dichters van later tijd Dichters van later tijd, die onze verzen leest, Vervagend bij den wijn en het haardvuur gezeten, Tusschen u en ons in: mist, verleden, de Lethe; Gíj roert uw voet bij 't vuur, de onze is lang ontvleesd; Turende door uw ruit, tracht onze kranke geest, Bij het zien van uw disch, zijn ijlheid te vergeten; Gij slaat de bladzij om en schijnt zulks niet te weten; - Dichters van later tijd, denkt aan wat is geweest: Ons hongeren naar recht, ons vechten met het Beest, Ons rukken, altijd weer, aan de vervloekte keten, Ons schrille noodgeschrei, als waren wij bezeten, - Bedenkt, het was wellicht om uw bestwil het meest: Opdat gij zingen moogt, met onbezwaard geweten, Het vrije lied waarvan geen onzer ooit geneest. En zingt gij glanzender, als van het juk verlosten, Denkt aan de zee van bloed, die ons de vrijheid kostte. Vorige Volgende