Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] [Oranjewoud] III Een faun zit tegen het hol avondrood Gehurkt, L'Après-midi d'un faune te spelen, Slechts gestoord door heldere vogelkelen Vanuit een rozelaar, onwerelds groot. Kleine nimfen schommelen in een boot Op den parkvijver en tusschen de vele Eilanden van herfstbladeren, die gelen; Purper roert zich in het woudgraf de dood. Want met een bovenwereldsch welgevallen Blaast de fluitspeler op zijn fluit bergaf, Met een lichte bries, allen in het graf: Nimfen, rozen en de blaadren die vallen, Krijgslieden, keizers, heerschers en vazallen En mij en dit lied; wij verklinken allen. Vorige Volgende