Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Oranjewoud, I Aan de oevers gisten rottende blaren Tot een wijn, die in den vijverpoel staat Te geuren, inktzwart blinkend, desolaat, Achter het roestig riet der vroegre jaren. En een rozelaar, rozen in de haren, Nimfelijk en zoet als een honingraat, Wiegelt zich in de heupen, 't vol ornaat Spieglend in der visschen holoogig staren. Bruine satyrs met blanke vrouwen saam Vrijende in de purperen alkoven Tusschen de groengrijze bosschages, loven Den warmen dag, prijzende Bacchus' naam; En twee zwanen, in hun subliemen ijver Blind daarvoor te zijn, spieglen in den vijver. Vorige Volgende