Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Najaar Het landschap is vol vochtige geluiden - Regen, naregenend uit bleeke luchten - Nu de vogels, in wijdvertakte vluchten, Sliertende pelgrimeeren naar het Zuiden. En de torens, die hun den hemel duiden, Slaan hun uren dof als vallende vruchten; Hun klank gaat over het land als een zuchten En als de verregende geur der kruiden. Rond de hoornen, de gehuchten en dorpen Wordt een grijze lasso van licht geworpen; Herfsthemelen ontrollen hun banier. En de in de lucht ontkiemde vogelscharen Waaien weg, vervagend, om te verjaren In een warmeren uithoek, ver van hier. Vorige Volgende