Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] Het havenstadje De zeewind wiekt voorbij op luchte vinnen En wekt de stad, in sluimering verzand; Achter de pluimen aan den oeverrand Glinsteren vaag de vormen der meerminnen. Een zeilboot jaagt hen schuw de rietschuur binnen - Dan valt stilte, diep en onaangerand, Over het grijsgolvende waterland, En de stad slaapt weer in achter haar tinnen. Maar in de diepe koelte van haar droomen Is een gulden verleden opgekomen: Rijzige blonde vrouwen gaan voorbij Als witte zwanen roeiende, en later Omhelzen zij hun minnaars aan het water, Waar nu een boot uitrust van averij. Vorige Volgende