Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] De Zuiderzee De golven graven eindeloos op zee Elkanders graf, bloeien op en vervagen, Gelijk ook de kleine botters opdagen Om weer te verdwijnen, van lieverleê. Water en lucht bouwen grootsch een allee Waarin de rukwinden de meeuwen schragen, Achteloos - gelijk de golftoppen dragen Hun makkers op de wateren beneê. Maar bij windstilte lijkt het waterveld Soms een antiek spiegelglas dat, vergrijsd, Al sinds eeuwen niet meer werd gepolijst; En de meeuwen krijten ééns zoo ontsteld, IJlend als verschietende sterren voort, Elk naar hun eigen rampzalige oord. Vorige Volgende