Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Schaatsenrijders Grijsgevloerd liggen de bevroren slooten, En schaatsenrijders ijlen, recht van rug, Over de witte banen, even vlug Als erwten aan een katapult ontschoten. Rhythmisch klinken hun veerkrachtige stooten En van onder den ijsvloer zingt terug Een vreemd koraal, soms krampachtig en stug Als van waterwezens, daar opgesloten. Ginds in de ruimte rijdt een klein figuur Door een wereld van sneeuw en koud azuur; Nu duikt hij in een donkere groep boomen En zijn schaats krast hard een verwaaide veer, Maar bijna dadelijk ziet men hem weer, Als pijlsnel aan het inferno ontkomen. Vorige Volgende