Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] Terband De roode zon, wegkrimpend in het Westen, Heeft heel den hemel vol oud goud gegoten, En over de goudketenen der slooten Fladderen late vogels naar hun nesten. Rond hoeven, in de ruimte uitgestooten, Torsen de vruchtboomen vruchtenballasten Zoo zwaar, alsof de zomer hen verraste Met een ooft van buitensporige grootte. En onder het wegzinken van de stralen Is de avond wonderlijk snel gaan dalen: Het land verhevelde tot silhouet; Het schimmig vee, toonloos en zonder tred, Als van de groene aarde weggenomen, Staat in den blinden neveldamp te droomen. Vorige Volgende