Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Heerenveen Des zomers slaan de tuinen aan het bloeien, En waanzinnig veel rozen, wilde en tamme, Sieren de stad met witte en purpren vlammen, Waar nog voor kort de Westenwinden woeien. Door het loover van de hooge boomstammen Ziet men het kerkje in hel licht vervloeien; Steenen leeuwen maken aanhef met stoeien, Maar men ziet hun klauw op het schild verlammen. Traag gaan de zomermiddagen voorbij, In tam geluk en doelloosheid verloren; Groote droomen lijken hier een vergrijp. Maar men kan over den wal 's avonds hooren, Zoo maar weggewandeld uit Gorters Mei, Den jongen - die blies als een orgelpijp. Vorige Volgende