Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] In den trein Wij rijden met den trein naar 't Zuiden. De peppels vallen van ons weg, De molens en de meidoornheg, Die langs de spoorbaan is gelegen. En na een nacht van weinig slapen Snelt glanzende de eerste rij Cypressen aan ons oog voorbij, Gelijk een groep marathonloopers. Wijnbergen, ceders en ravijnen, Gedoopt in het zacht ochtendrood, Vallen ons zoo maar in den schoot Door de geopende portieren. De trein snijdt den meloen der wereld Met 't lemmet van zijn vaart uiteen; En blinkend vallen, een voor een, Arcadië, uw schijven open. Vorige Volgende