Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] Sonnet Goudblauw de morgen. Door den hoogen dauw Gaan wij verliefd als in die eerste uren, Waarvan men zegt dat zij niet langer duren Dan een windstilte, - lang reeds man en vrouw; Blootsvoets doorheen de zuiverende kou Na het warm bed en de gebluschte vuren, Waarvan men weet dat zij niet langer duren Dan tot het rijzen van 't vroeg morgengrauw. Hoe huiveren de eerste ochtendglanzen Over de wegrollende nevelschansen; Hoe beeft onder het kleed het lichaam koel. Hoe weet men onder trillende gewaden Elkanders lijf gedachteloos te raden, Liefhebbend nog, maar bijna zonder doel. Vorige Volgende