Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Aan de Muze Eens zat ik doodziek aan uw akker En achter mij bewoog uw woud; Het riep met duizend stemmen wakker Een lied in mij van tastbaar goud. Ik dacht: zoo zwaar met goud beladen Breng ik de wereld aan mijn voet; Ik zing en keeren doe ik later - Ik keerde niet: ik zong voorgoed. Gekweld door uw geheime leven Ruilde ik de akkers voor het woud, Zocht ik aanvankelijk in beven Uw ligplaats in het kreupelhout; Ik vond slechts nagebleven sporen En uwer teenen bladrozet, Dat in een snelle vlucht verloren Den zachten mosgrond hield geplet; En waar ge uw eigen volle vormen Den weeken grond had toebedeeld, Daar kropen rood de regenwormen Als vraten zij uw schaduwbeeld. Toen hoorde ik de takken kraken, De blaren ritselden doorlucht: Was zij mij in den rug genaderd Of was zij ijlings weggevlucht? Ik zag haar adem zich verdichten, Een wit gordijn gleed van een tak; Haar oogen werden nevellichten; Een roos sprong open, waar zij sprak: ‘Wijzer werd ik maar nooit een wijze, Vermoeid werd ik maar nooit te moe Om u halsstarrig na te reizen; Klop! Zie hoe ik u opendoe!’ Ik klopte op de blauwe ader Der moederlijke wereldschoot, [pagina 91] [p. 91] Alleen haar ademstoot werd zwaarder Toen ik haar in mijn armen sloot. Maar slangen sisten in het water En raven ratelden hun wraak. Vaag dacht ik nog: o doodspijn, later Als ik uit dezen droom ontwaak. Toen ik uit dezen droom ontwaakte Stond diep het doodssap in mijn mond; Mijn hoofd tusschen twee takken kraakte, Mijn voeten hingen van den grond. De slangen sisten in het water, De raven ratelden hun wraak; De blauwe ader van de aarde Lag aan mijn voeten als een draak; En tergend onder schorse korsten - Boom waaraan ik gehangen was - Stonden de heuvels van haar borsten Gelijk een bultig misgewas. Van armen, in het rijpen dorder, Werd de omstrengeling de streng Waarin 'k als een verdoemde wapper En droom dat ik het leven leng. - Prinses, die ik van alle negen Het meest bemind heb en gehaat, Dor aan mij als een roos die tegen Den wintermuur te dorren staat. Vorige Volgende