Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] [Drie gedichten] III Ik verlangde geen huis om er wonende Verzen te schrijven aan een grijze zee, En gij met uw blond hoofd den dijk afkomende Lichtend de klink van mijn onzegbaar wee En er troostend als Aphrodite tronende; Ik verlangde het niet, ik hunkerde alleen. Ik hadde uw handen van de klink gestooten, Uitkijkend met een doodsch gezicht naar zee. Maar eeuwen later zouden aan den dijk Grashalmen het hardnekkig fluisteren, Hoe die daar eenmaal woonde, bij het duisteren Over de zee, bloedroode wijnen dronk; De dorpelingen zouden het vernemen, Belust gaan graven naar het oud geheim: Zij vonden, lieveling, niets dan schedels en steenen. Vorige Volgende