Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Een vers Ik zag een kind, nadenkend in zijn spel; Het blies een ademteug met bolle wangen In een wit pijpje en het dacht bevangen: Ik blaas de wereld in een glazen bel. De wereld groeide tot een nieuwen staat En raakte los en ging eenzelvig leven En dieper zinkend kwam zij aangedreven Tegen den hoogmoed van de grauwe straat. De wereld viel de wereld koel ten buit; Maar onverminderd bleven bellen zweven, Zij stieten stuk doch gaven geen geluid. Een vers wordt als een zeepbel neergeschreven; Ook Orpheus blaast een wereld aan zijn fluit. De laatste zal De Wereld overleven. Vorige Volgende