Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Zwerverssonnet Kleine Marie, Mirjam en Madeleine, Gratiëndrietal dat ik heb bemind, Zij hebben alle drie misschien een kind, Maar ik verdween: l'inconnu de la Seine. Wanneer men zwerft weent men zijn oogen blind Onder de rozen van een meisjesboezem, Men wil het niet doch plukt den reinen bloesem En raakt steeds dieper in het labyrint. Men wordt een sater met een ruigen baard, Paart met de nimfen en is hun verrader En dwaalt steeds verder weg van huis en haard. Soms roept een kind (het trad nieuwsgierig nader): ‘Moeder, daar gaat de duivel met zijn staart!’ Maar moeder antwoordt bleek: ‘Kind, daar gaat vader!’ Vorige Volgende