Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Na-minnend Doorheen haar koortsoogen zag ik als rozen De troebele gedachten vaag bewegen, Zij plantten voort totdat de rustelooze Wortelstok naar de streelhand was verlegen. En bleek en roerloozer nog dan te voren, Dwong zij zich tot mijn willooze slavin: Haar adem sloop als zee mijn kusten in En leefde na, zachtzinnig om te hooren. Het leven vroor tot een glaciden kegel, Het Hooglied dunde tot den laatsten regel. Na-minnend met de bleeke ziel alleen, Boog ik mij, waar ik kon, over haar heen En sloeg haar, als een leenheer, met het zegel Van mijne lippen alzijds tot mijn leen. Vorige Volgende