Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Haar enkels Ik speel aandachtig met haar kleinen voet En vang haar mooie enkels in mijn handen: Ik denk, waar zullen zij nog ooit belanden, Bemint zij mij voor immer en voorgoed? Men weet maar weinig van wat men geniet En puurt geen wetenschap uit abrikozen; Nú zijn haar enkels zacht als witte rozen En mòrgen steunen zij misschien verdriet. Wat zijn haar enkels toch voor kleine dingen? Men denkt vergeefs aan vergelijk in steen En hoort het hartebloed verborgen zingen. Hoe edel staan zij met zichzelf alleen: Vraagteekens, zwijgende veranderingen. Schoof niet Gods glimlach langs hun ronding heen? Vorige Volgende