Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Haar keel Is niet de keel de vreemde corridoor Waar verzen als verstilde nonnen leven, Men weet niet of zij gaan of staan of zweven En nimmer vindt men op den grond een spoor. Eenzelvig in de liefde is de keel: Verkleind stijgt het genot in haar gewelven Vanuit het lichaam op en in zichzelve Neemt zij aan alle teederheden deel. Mijn Muze, die de rozen plukken wil Tot waar de wortelstok is weggelegen, Heeft in den langen liefdesnacht gezwegen. Nu valt zij tot een bleeken vijver stil: Men ziet nog als een afgenomen regen Haar keel in kleine trillingen bewegen. Vorige Volgende