Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Ik min de plooi Ik min de plooi op haar ivoren rug Als de afsluiting van haar gave leven; Wendt zij niet daar met traag gebaar den steven En keert met voller schoot naar mij terug? En in het bekken, in de strenge kom, Waan ik diep-innerlijk een eigen leven; Soms zet een snaar zich in een harpklank om En ook de plooi der schoot verrimpelt even. Zij weet, wanneer de kille morgens dagen, Zich als een bleeke urne weg te dragen; De liefde duurt zoo duizelig en kort. Als zij zich langzaam van mijn lijf ontgordt, Voel ik als sneeuw haar trillingen vervagen En als een regen die snel minder wordt. Vorige Volgende