Bio-bibliografische aantekening
Bertus Aafjes werd in 1914 te Amsterdam geboren. In 1936 verliet hij het groot-seminarie te Warmond, waar hij filosofie studeerde en maakte de voetreis naar Rome, die het onderwerp werd van zijn later zo bekend geworden gedicht. In 1937 begon hij archeologische studies in Leuven, welke hij een jaar later te Rome voortzette. Bij het uitbreken van de oorlog keerde hij naar Amsterdam terug en wijdde zich geheel aan de poëzie. Hij debuteerde in 1940 met een bundel gedichten Het Gevecht met de Muze, die in 1941 werd gevolgd door Het Zanduur van de Dood. Hij publiceerde vervolgens Een Laars vol Rozen (1942), De Toverfluit (1942) en in clandestiene uitgaven Gerrit Achterberg, de dichter van de Sarcophaag (1943), Per slot van rekening (1943), Elf Sonnetten op Friesland (1944), Kleine Katechismus der Poëzie (1944), Omne Animal (1944) en Boeren (1945). Na de bevrijding in 1946 verscheen Een Voetreis naar Rome, dat stormenderhand de harten van alle poëzieminnaars veroverde en aan de dichter de hem door M. Nijhoff verleende eretitel opleverde van ‘de jongste der Meesters’. In datzelfde jaar gaf Aafjes nog een tweede groot gedicht in het licht Maria Sibylla Merian en een bundel novellen De Zeemeerminnen.
Onverwacht, moe van de roem, aanvaardde de dichter in 1947 de functie van Perschef bij een Lunapark, dat naar Egypte ging. In Alexandrië verliet hij dit, begaf zich naar Caïro en naar Luxor, waar hij de graven der Egyptische koningen bezocht. Terug in Caïro lag hij geruime tijd ziek en schreef, onder de indruk van de grootse Oosterse natuur, behalve Arenlezer achter de Maaiers, kronieken van kleine maar vergeten bijzonderheden in het Oude en Nieuwe