Het wilde duifje in het Oosten is bruin van kleur. Opgewekt vult het de zonnige dag met zijn gekoer. In het voorjaar danst het. Dat is een allerbeminnelijkst schouwspel. Bij het opgaan van de zon ziet men vaak in een dadelpalmbos een verliefd duivenpaar zulk een dans uitvoeren. Rondom in de kruinen koeren de andere duiven: het klinkt als het trommelen bij een negerdans. Langzaam onder het onophoudelijke dansen lijken de borstveren der diertjes wijnrood te worden onder het warme licht der stijgende zon.
Het Oosten heeft veel meer duiven dan het Westen. Het kleinste dorpje heeft zijn witgekalkt duivenhuis, waarin duizenden duiven te zamen wonen. Ook iedere rijke landgoedbezitter in het Oosten heeft zo'n duivenhuis; hoe rijker hij is, hoe groter en mooier het duivenhuis. Het zijn reusachtige witgekalkte lemen bouwsels, versierd met torentjes en pinakeltjes. De duiven komen binnen door de gaten en voor ieder paartje is een nestholte in het huis. De dieren leven van wat zij in de omtrek vinden. De duivenmest valt op de bodem van het lemen huis en is zeer kostbaar. De akkers worden er mee bemest. Deze bemesting vond ook in het Oude Testament plaats, want in het tweede boek der Koningen wordt verhaald, hoe duur de duivenmest wel was tijdens de belegering van Samaria. Zo'n duivenstad staat meestal schilderachtig naast een dorp of midden in het land.
Maar eens was ik in Beneden-Egypte de gast van een Bey, een rijke landedelman, die zijn serail, zijn paleis, gebouwd had binnen de omheining van zulk een duivenstad. In een geweldig kwadraat was dit duivenhuis aangelegd rond de grote rozentuin, de woningen en de stallen van de Bey. Men kan zich voorstellen, hoe men bij deze grootgrondbezitter koffie dronk en at. Iedere slok en hap werden begeleid door een choraal uit honderdduizend duivenkelen, want deze duivenhuisomheining herbergde niet minder dan honderdduizend duiven. Wonderlijk was het hoe proper alles binnen deze levende omheining van duiven