loopkettinkjes en prachtgordels, haar odeurflesjes en amuletten, haar vingerringen en neusringen, haar prachtige kleren en omslagdoeken’.
In plaats van balsemgeur, stank;
Voor haarvlechten, schurft;
Voor schoonheid, een brandmerk!’
Het loopkettinkje, waarvan Isaias spreekt, was een merkwaardig schoonheidsmiddel. Het kettinkje verbond de ene voetring met de andere en noodzaakte de draagster er van kleine trippelpasjes te maken, hetgeen voor modieus gold. In de opsomming komt ook de sluier voor, die de Oosterse vrouw nog altijd draagt. Er zijn verschillende soorten sluiers. Korte, die even onder het gezicht ophouden, en lange, die tot op de voeten vallen en bezaaid zijn met opgenaaide munten. De laatste worden ook door de landelijke herderinnen gedragen en als men er een achter een nukkig schaap ziet aanrennen lijkt zij meer op de koningin van Saba dan op een eenvoudige herderin, want haar sluier vol koperen munten wordt een wapperende stroom van goud en haar neus- en oorringen dansen als levende zonnestralen.
Ook de hoofddoek, die om het hoofd wordt geslagen, is aan de voorkant versierd, hetzij met pailletten, hetzij met munten. Nu nog wordt zij in sommige streken van het Oosten als spaarpot gebruikt. Wat de man aan goud overspaart, laat hij zijn vrouw aan de hoofddoek naaien en wanneer de omstandigheden het eisen, neemt hij het er weer af van zijn levende spaarpot. Er wordt wel aangenomen, dat de gelijkenis van de tien penningen, waarvan de vrouw er een verloor, op zulk een levende spaarpot slaat. De vrouw zou dan tien penningen, die zij als bruidsschat gekregen had, aan haar hoofdtooi hebben hangen en een er van was losgeraakt. Zij keert het hele huis om met de bezem om deze tiende penning terug te vinden.