| |
| |
| |
Twaalfde Zamenspraak.
Ik ben zeer begerig, Vader! om nu van U te hooren, hoe de Franschen tot het besluit kwamen, om ons Land te verlaten door de vlucht?
Buiten het groot aantal van Douaniers en andere snoode Bloedzuigers, die de Burgers op allerhande wijzen bestolen en mishandelden, waren 'er sints een geruimen tijd geen groot getal Soldaten in het Land.
Wat was daar de rede van, Vader?
Om dat de Dwingeland, toen hij, naa de nederlaag in Rusland, nog eene wanhopige poging in Duitschland ondernam, bijna al wat Soldaat was bijeen schraapte, en derwaarts trekken deedt, tot geluk en een zegen voor ons Land.
Waarom was dat een geluk en zegen voor ons Land?
Wel, Karel! begrijpt gij dat niet? Als wij, ten tijde van het begin der Omwenteling, het Land vol van dat Volk gezien hadden, zou ons Land tot een akelig Toneel van den Oorlog zijn gemaakt geworden. Zoo zorgde God voor ons, toen het tijdstip naderde, waar voor duizenden in den Lande altoos bezorgd geweest waren.
Nu vat ik Uw gezegde. Die Bloedzuigers vreesden gevaar, en durfden dus geen stand houden?
Toen de tijdingen binnen kwamen, van de
| |
| |
geduchte Nederlagen, die de Tijran in Duitschland, door de Geallieerden, en door den afval van verscheidene Vorsten, hadt ondergaan, toen viel de schrik van den Almachtigen op hunne snoode en misdadige zielen; zij begonden op den Aftocht bedacht te worden, begrijpende, dat hunne snoode Tijrannij spoedig ten einde zoude gelopen zijn, schoon zij in hunne logenachtige Dagbladen nog snoefden op groote Overwinningen.
Om de Natie tusschen hoop en vrees geslingerd, en van wraak te rug te houden, en intusschen het laatste proefstuk van hunne roofzucht en diefachtigen aart aan den dag te leggen.
In alle Kassen te ledigen, en onmeetlijke Schatten, in Schepen en Schuiten, en met zwaar beladene Wagens, naar versterkte Vestingen te zenden, of ten Lande uit te voeren. Voorts hunne Goederen, zoo eigene als gestolenen, bij dag en bij nacht in te pakken en weg te zenden; en eindelijk zelve weg te sluipen, met agterlating van ontzettend groote onbetaalde Schulden.
Volgden de Soldaten hun voetspoor?
Sommigen verwijderden zich, maar de meesten wierpen zich in door hun versterkte Vestingen, en in staat van Beleg verklaarde Steden, onder den listigen schijn, van hunne verplichting tot getrouwheid aan den Tijran, maar met geen ander oogmerk, dan om hunne helsche woede, en hunne moord- en plunderzucht den lossen teugel te kunnen vieren.
Welke Steden en Vestingen viel dat Lot te beurt?
De voornaamste Steden en Plaatsen, waarin
| |
| |
zij zich versterkten en bleven nestelen, zijn: Utrecht, Naarden, Gorinchem, Deventer, Breda, Bergen op Zoom, 's Hertogenbosch, Delfzijl, den Helder, het Zeeuwsch Eiland Walcheren, enz., om van anderen, die zij op het gezicht der Cozakken spoedig verlieten, thans niet te gewagen.
Verhaal mij eens, wat zij in die Steden en Plaatsen al uitgevoerd hebben.
Om dat van die allen te doen, Karel! zou onze gesprekken te veel vermenigvuldigen, ook ben ik onderricht, dat eerlang van het gebeurde in die Steden, beknopte Verhalen in het licht komen zullen. Evenwel, om Uwen weetlust niet geheel onvoldaan te laten, zal ik U eenige staalen van der Franschen Plunderingen, Wreedheden, en Tijrannenijen, op vele Plaatsen aangericht, mededeelen.
Onder de zoo even opgenoemde Steden en Plaatsen, heb ik U de Stad Woerden niet hooren noemen, waar van ik echter wel gehoord heb, dat zij daar zoo vreesselijk gemoord en geplundert hebben. Hebt gij die Stad vergeeten, of deedt gij dit om eene of andere rede, Vader?
Ik heb die Stad wel niet opgenoemd, maar echter daarom niet vergeten, Karel! Doch dat deedt ik om eene bijzondere rede.
Mag ik die wel weeten? Waarin bestaat dezelve?
Zij bestaat hier in, dat zij het Moorden en Plunderen te Woerden, op eene geheel andere wijze ondernomen hebben, dan het afknevelen van Goederen, het verbranden van Huizen en Dorpen, enz. in en omtrent de door hun bezette Steden.
Wat onderscheid is 'er dan tusschen het een en het ander?
Zeer veel, Karel! De zoo even gepleeg-
| |
| |
de geweldenarijen, in en omtrent de door de Franschen bezette, en door onze en de Geallieerde Troupen belegerde Steden en Plaatsen, zijn geen ongewoone of nooitgehoorde gebeurtenissen. Zij zijn de rampzalige gevolgen van den Oorlog, en worden veelal aangericht, om redenen, die bij de Generaals, of andere Officieren; noodzaaklijk en wettig gekeurt worden.
Welke redenen kunnen daar voor zijn? Afknevelen van Goederen, en het Afbranden van Huizen en Dorpen, zijn toch snoode bedrijven.
Het zijn altoos bittere onheilen voor de Ingezetenen, Karel! Maar met dat al, worden zij zelfs door beschaafde Legerhoofden aangericht, of, om gebrek vervuld te krijgen, of, om hunnen Vijand dies te beter te kunnen bevechten, en dat noemt men dan noodzaak.
Was dat dan te Woerden het geval niet?
Die Stad was niet bezet door Fransche Soldaten, die gebrek aan noodzaaklijke behoeften hadden: ook de Gewapende Burgers, die in de Stad lagen, pleegden aan de Franschen hoegenaamd geen geweld, want dezen hadden de Stad, zelfs vóór dat de Gewapende Burgers kwamen, verlaten.
Wel wat bewoog hun dan om 'er te komen plunderen, rooven en moorden?
Loutere moordlust, Canibaalen wreedheid; Een opzet, om bewijzen van hunnen helschen en diefachtigen aart te geeven. Het was een opzettelijk overlegd moorddadig Plan van een Fransch Officier, alleen om een Bloedbad aan te rigten, en Schatten te steelen.
Alvorens gij mij het gebeurde te Woerden verhaald, zeg mij eens, wat was dat voor een
| |
| |
Officier? en van waar kwamen de Moordenaars naar het vreedzame Woerden?
Ik wil aan Uw verzoek gaarne voldoen, Karel! om dat gij daar uit dies te duidelijker de gruwelijke Tijrannij der Franschen zult leeren kennen, en om dus doende, nooit op der Franschen listige en geveinsde wellevendheid te vertrouwen; want hoe vriendelijk zij zich ook voordoen, zij zijn niet te vertrouwen.
Ik hoop die les in acht te nemen. Maar wie was dien Officier? had hij eenen hoogen rang?
Het was een Generaal, zijn naam was Molitor. Hij was door den Dwingeland aangesteld, tot Commandant en Chef over al de Franschen die in ons Land waren, en was op het aannaderen der Geallieerden, als een dief in der nacht, met zijn kleine hoop volk uit Amsterdam naar Utrecht gevlucht, alwaar hij met eenige honderden van Douaniers, en andere knevelaars en dieven, de Burgers van die Stad, verscheidene dagen in de dodelijkste angsten en schrikken, slijten deedt.
Bleef het alleen bij beangsten en schrikken?
Dat verschild zeer veel; want hij beroofde hun niet alleen door het afvorderen van zware Requisitien, maar hij deedt ook vier van de voornaamste Inwoners, op eene wreede en willekeurige wijze, als Gijzelaars naar Frankrijk voeren.
Zondt hij dan de Moordenaars naar Woerden?
Juist geraden, en dat deedt hij, kort naa dat de weinige Franschen die in Woerden gelegen hadden, de stad verlaten, en zich bij hem gevoegd hadden.
De Burgers van Woerden hadden derhalven
| |
| |
de Franschen geen kwaad gedaan, en konden dus voor hunne wederkomst niet vreezen?
Integendeel, zij waren over hun vertrek verblijdt, en daar 'er een aantal Haagsche Burgers, op Dingsdag avond den 23sten November, in de Stad kwamen, om aldaar Guarnisoen te houden, zoo waren zij in volle vreugde, over de Omwenteling, over de bevrijding van de Franschen, en over het binnenrukken van het nieuwe Guarnizoen, vrezende nu althans geen kwaad.
Dat geloof ik wel. Die Vrijwilligers kwamen om het te keeren, zoo het de Franschen in den zin kwam?
Om dat Molitor dat ook begreep, en hij beducht was, dat het Guarnisoen van Woerden, hem in zijne zeker aanstaande vlucht uit Utrecht, somtijds zoude kunnen hinderlijk zijn, besloot hij tot het gruwelstuk.
Dat was verraderlijk! De komst van dat nieuwe Guarnisoen, hoe nuttig dit ook scheen, gaf dan aanleiding tot het onheil dier Stad?
Dat is zeer waarschijnlijk. Althans, zoo veel is zeker, dat toen de Vrijwilligers, al laat in den avond te Woerden gekomen waren, dien wreden Tijger, in denzelfden nacht, te Utrecht, aan zijn moordrot bevel gaf, om in alle stilte naar Woerden te vertrekken, en 'er hunne moord- en plunderzucht den lossen teugel te vieren.
In Woerden was men dus op hunne komst niet verdacht?
Och neen, Mijn zoon! Toen het Beulenrot, des morgens met het schemeren van den dag voor de Stad kwam, lagen de Burgers en Vrijwilligers, behalven eenigen die de wacht hadden, nog in hunne bedden, en werden niet eerder uit
| |
| |
hunnen slaap gewekt, dan door het slaan van de stormmarsch der Tijrannen, en het schieten op de poort, en de huizen in derzelver nabijheid staande.
De vrijwillige Burgers hadden dus de tijd niet om de Franschen uit de Stad te weeren?
Zij hadden 'er alleen de tijd niet toe, maar de middelen daartoe noodig, ontbraken hun ook. Hun getal was ook te gering. Het beliep slechts Tweehonderd en veertig Man.
Ontbraken de middelen? Hadden de Vrijwilligers dan geen Kanon, Kruit of Lood?
Hun ontbrak de genoegzame kwantiteit tegen der Franschen overmagt. Zij hadden slegts twee kleine stukken Geschut, en een Speelwagentje met Kruit en Kogels medegebragt, doch het eene zoo wel als het andere, was oogenblikkelijk in de macht van de moordenaars, en diende hun om de ongelukkige Burgers te vermoorden en te kwetsen.
Hadden de Franschen dan geen kruit of kogels medegebragt?
Wel zeker, Karel! Daar zij opzettelijk naar Woerden togen om te moorden, hadden zij zich elk van honderd scherpe patronen voorzien, dus een getal van Honderd en Vijftig duizend van dat moordtuig, want hun getal beliep Vijftien honderd Man.
Welk een overmagt! 1500 tegen 240. Dat was regt moordenaars werk. Het was zes Soldaten tegen één Burger.
Het was zes man tegen één, want het waren allen geen Soldaten.
Wat voor volk was 'er al onder, vader?
Zeer velen Douaniers en bloedzuigers die tot de veréénigde Regten en het Octrooi behoord hadden, die uit Noord-Holland, uit Friesland en
| |
| |
uit Overijssel naar Amsterdam gevlucht waren, en zich bij den Oppermoordenaar Molitor te Utrecht gevoegd hadden. Het was een gemengden hoop, Brabanders, Franschen, Italianen, Spanjaarden, ook eenige Hollanders.
Was dat dan dat Volk, dat wij bij de Omwenteling voor bij ons huis zagen passeeren, met al die Wijven en Kinderen, en zoo veele wagens, met kisten, koffers en pakken, zoo te voet als op wagens en in toesleden?
Jaa, het was dat zelfde gespuis, dat door onze brave Burgers te voet en paard, door de Stad, van de Buitenkant naar den Amstel geleidt werdt, om hun voor alle overlast te beveiligen. Toen zij hunne sabels en geweeren van de Burgers terug kregen, bij hun vertrek, waren zij schijnbaar beleefd, en erkentelijk voor de bescherming, op eene listige wijze, hun helsch voornemen bedekkende, om met die wapenen hunne weldoeners te gaan vermoorden.
Dat is afgrijsselijk! Zulk eene edelmoedige behandeling der Burgers, en het overlopen naar den Opperbeul, maakt het ongeluk der Woerdenaren, nog beklagelijker.
Hadden de Burgers hun de Geweeren niet teruggegeven, hun in gevangenhokken gezet, en aan de Cozakken overgelevert, dan hadden zij 'er zeker die ongelukkige Woerdenaren niet mede hebben kunnen vermoorden en verminken.
Die inval van U is zoo kwaad niet, Karel! Dan, wat zal ik zeggen, als hadden komt, is hebben te laat, zegt het spreekwoord. De Hollanders, (en dat strekt hun tot eer,) zijn niet wreed tegen vijanden. En de Franschen had-
| |
| |
den bij velen nog al wat vooruit. – Maar laten wij voortgaan.
Een getal van Vijftien honderd zulke verraders en moordenaars, was dan in weinig oogenblikken meester van de geheele Stad, Vader?
Zij verspreidden zich als razende en dolle honden, tijgers en wolven, door alle de straten en langs de graften der Stad, van het eene einde tot het ander. De Burgers hoorende en ziende wat 'er gebeurde, hielden zich in den beginne agter hunne deuren en vengsters verborgen, maar het baatte luttel. De Barbaren schoten dezelve spoedig aan splinteren, en drongen in de huizen, rovende en plunderende alles wat hun voor de hand kwam. kassen, kabinetten, kisten, en andere geslotene meubelen, braken zij met geweld open, en beroofden en bestolen de bewoners, in een oogenblik dood arm.
Dat geloof ik, als men op het onverwachtst van zoo veel gewapende Roovers overvallen word, dan is tegenweer bieden te vergeefsch.
Was het nog maar bij rooven en steelen gebleven, Karel! Maar het was hun niet alleen om goed, maar ook om bloed te doen. Zoo dra zij één der Ongelukkigen, die hunne huizen ontvlucht waren, op straat zagen, schoten zij hun onder de voet, even of zij op de jacht waren. Zij noemden ook de Mannen Haazen en de Vrouwen Konijnen. Met sabels en bajonnetten de nedergeschotenen te houwen, te doorsteeken, en onder het ijsselijk gillen en schreeuwen verder af te maken, op de straten, was algemeen werk, en volvoerden zij onder spotten en vloeken.
Het hart breekt mij over uw verhaal. Wat moeten 'er de straten akelig uitgezien hebben?
| |
| |
De geheele Stad was een slagveld, bezaaid met Lijken, en in hun bloed wentelende, kermende Gekwetsten, voor wien de dood een weldaad zoude geweest zijn. De straten stroomden van menschenbloed, de sabels en geweeren van het moordrot dropen van bloed, en zij zelven waren met bloed en brein bespat, even of het slagters van beesten waren.
En hadden de Officieren van dat gespuis aan al die moorderij deel?
De meesten waren voorgangers: anderen zagen het lagchende en met genoegen aan. De Oppersten van de Bende, bekreunden 'er zich niet om, en gedroegen zich zoo koel en gerust in alles, als of 'er niets gebeurde.
Hoe konden zij dat doen? Welk mensch kon lust hebben, om onder zoo veel gegil en gekerm, gerust en tranquil te blijven? Is dat geschied?
Voor zulke Duivels was dat zeer mogelijk! En of het geschied is? Jaa, Mijn zoon! Zij konden onder dat alles, lekker en overvloedig zitten eeten en drinken! Niettegenstaande 'er gedurende den Voormiddag, meer dan 50 Menschen deerlijk vermoord, en honderden gekwetst, en de meeste huizen uitgeplunderd en doorschoten geworden waren, zaten die oppersten der Moordenaren… Ach! ik kan bijna dien gruwel niet melden!...
Bedaar toch wat, lieve vader.
Zij zaten met de Maire van de Stad, en op diens kamer, aan een welvoorzienen disch. En schoon een der voornaamste Burgers zich met gevaar van zijn leven, naar die Tijgers begeven hadt, om hun te bidden dat zij toch dat moorden stuiten wilden, het vondt geen ingang. Een glas
| |
| |
Wijn kon hij krijgen, maar het moorden en rooven te staken, dat gelukte niet.
En dronk dien Heer de wijn? Ik zou het niet gedaan hebben, uit vrees dat zij mij zouden vergeeven hebben, want die eetenden en drinkenden waren daar wel in staat toe.
Niet uit vrees voor vergif, maar uit diepgaande verontwaardiging en afgrijzen, over zulke wreede slempers, weigerde de braave Man hunnen wijn, en ging diep bedroefd uit den raad der Goddelozen, en de dood wederom te gemoete, maar God heeft hem wonderbaarlijk bewaard en gered.
Het moorden ging dus zijnen gang?
Op allerlei manieren! Mannen, Vrouwen, grijzen en bejaarden, jongelingen en jonge dochters, Kinderen, zelfs die nog ongeboren waren. Alles stond der moordlust ten doel. Vrouwen en maagdenschennis, kortom, daar was geen boosheid en goddeloosheid bekend, of men zag het die barbaren opentlijk bedrijven.
Gij zegt ongeborene Kinderen! Hoe was dat mogelijk?
Eene vrouw, die op het punt stond om moeder te worden, doorschoten zij, uit verscheidene snaphanen, derwijze, dat de moeder met de beide kinderen, tot flarden geraakten. Een kind, in een tafelstoel zittende, en hun toelagchende, kloofden zij het hoofd, en…
Ach, lieve vader! Ik bid u, gaa niet voort. Ik kan het niet langer aanhoren! Wie hoorde ooit van zulke gruwelen in ons Land?
Nu, ik zal aan uw verzoek voldoen, te meer wijl de tijd gebied dat wij ons gesprek eindigen, en gij binnen kort, alles wat 'er in Woerden gebeurd is, zult kunnen lezen in een omstandig verhaal dat daar van gedrukt zal worden.
|
|