| |
| |
| |
Elfde Zamenspraak.
Ik heb uw gezegde, Waarde vader! waarmede gij het laatstgehoudene gesprek besloot, niet uit mijne gedachten kunnen stellen. Gij deed (dacht mij) dat met tranen in de oogen, en met een buitengewoone geestdrift. Ik hoop dat die aandoening u niet beletten zal, om nu uwe beloften te vervullen?
Jaa, Karel! Gij hebt wel en te recht gedacht. Ik was op dat oogenblik zeer aangedaan.
Mag ik weeten waarom, Vader?
Het was om U, Mijn lieve jongen!
Om mij? Ik weet toch niet dat ik iets gedaan heb, dat U reden tot droefheid heeft kunnen geeven.
Een mensch kan zoo wel tranen van vreugde en dankbaarheid, over de bevrijding van rampen, als tranen van droefheid over een drukkend leed storten. Het waren tranen van het eerste soort. Zijt gij nu gerust en voldaan?
Nog niet geheel. Gij zegd: dat gij die tranen om mij gestort hebt. Dat begrijp ik niet.
Het onderwerp dat wij in dit uur behandelen zullen, heeft mij, ten tijde van de Fransche
Tirannij, traanen van droefheid doen storten, om het nakend lot dat ook U, Mijn zoon! boven het hoofd hing, namelijk, dat Gij na weinige jaren, door den Aartstijran, mij van het hart gescheurt, en naar de slagtbank gevoerd zoude worden. Nu
| |
| |
stort ik traanen van gevoelige dankbaarheid aan God, dat Hij U voor die ellende, en mij van die smert bevrijd heeft, daar met de vlucht der Franschen, ook de gehaatte en wreede Conscriptie is vernietigd geworden.
Nu vat ik het volkomen. Wij zullen dan nu over de Conscriptie met elkander moeten spreken. Wat beduiden toch de benamingen Conscriptie en Conscrit?
Zij beduidden Beschrijven en Beschrevenen, en werden in Frankrijk in gebruik gebragt, sints het Schrikbewind aldaar, alle jonge manschap, door de geweldigste middelen noodzaakte, om hunne Ouders en Vrienden, hunne negotien en bedrijven, te moeten verlaten, om naar andere Landen te trekken, en aldaar, onder aanvoering van Fransche Tijrannen, het geluk der Inwoners te helpen verwoesten.
En dat snoode middel werdt door Boneparte naa dat hij zich zelven Keizer gemaakt hadt, in Frankrijk aan de hand gehouden?
Niet alleen in Frankrijk, maar hij voerde het ook in, in alle Landen, die hij door list en geweld, en door de verraderijen van zijne aanhangelingen en zendelingen, onder zijn juk wist te brengen, en sleurde, door de gruwelijkste dwangmiddelen, jaarlijksch de bloem der jongelingschap, uit alle gedeelten van zijn Rijk, naar het slagveld, zoo dra zij den ouderdom van 18 Jaren bereikten, en zelfs nog eerder.
Dit moet jaarlijksch nog al wat ongelukkigen Ouders veroorzaakt hebben, Vader!
Het getal der zodanigen is ontzettend, en onberekenbaar, en om U daar een zeer flaauw denkbeeld van te geven, zal het genoeg zijn U te zeggen, dat het aantal der alzoo door hem naar
| |
| |
de slagtbank gevoerde jongelingen, alleen in de jaaren 1812 en 1813, bedragen heeft, omtrent de Veertien maal honderd duizend zielen.
Hoe was het mogelijk, dat hij zoo veel menschen bij elkander kreeg?
Voor een Tijran, als dat monster was, en voor zoo veel kleine Tijrannen en verachtelijke Slaven, als hij in alle Landen daartoe gereed vondt, was dat zeer mogelijk, door twee voorname middelen.
Hoe zoo, Vader? Welk was het Eerste middel?
De Tijran en zijne Slaven, namen de gruwelijkste dwangmiddelen te baat, die immer konden uitgedacht worden, en dus wierden de opgeeischten, door de vrees voor de zwaare straffen, die hij op het niet uittrekken, voor hen en hunne Ouders, gesteld hadt, zoo zeer beangst, dat zij 'er zich geduldig aan onderwierpen, en zich bij honderden, door eenige weinige drijvers, even als schapen, naar de Slagtbank voeren lieten.
Het waren zeker Franschen, die zich tot het uitvoeren dier bevelen van den Tijran gebruiken lieten, denk ik?
Was dat het geval geweest, Karel! het leed zou voor veelen nog minder bitter zijn geweest, maar de vrees voor de wraak van de Tijran bij sommigen, en de zucht om zich bij hem verdienstelijk te maken, tot het bekomen of behouden van een Ampt, of een Ridderorde, bij anderen, veroorzaakte dat ook Hollanders, zich daar toe lieten gebruiken, en dat de laatstgenoemden het aan de Franschen in wreedheid niet gewonnen gaven.
| |
| |
In wreedheid? Pleegden zij dan wreedheden aan de Opgeroepenen, Vader?
Er zijn voorbeelden van wreedheid, aan velen dier Ongelukkigen gepleegd, die de folteringen van de Spaansche Inquisitie, ten tijde van den Hertog van Alba, nabij kwamen.
Wat voerden zij dan wel aan die menschen uit?
Wanneer deze te kennen gaven, dat zij onzichtbare ligchaamsgebreken hadden, die hun tot den dienst onbekwaam maakten, dan moesten zij zich, willens of onwillens, moedernaakt ontkleden, en werden zij als dan, op order van dien bloedraad de grootste smerten aangedaan, dat zelfs eenigen het naderhand met de dood hebben moeten boeten.
Dat is afgrijsselijk om aan te hooren! Hoe konden Christen menschen, hoe konden de Franschen dat doen?
Zij konden nog wel meer doen, Karel! 'Er zijn voorbeelden, dat menschen, die van God met de zogenaamde Vallende Ziekte bezocht waren, op de gruwelijkste wijze, voor die Bloedraden gemarteld zijn.
Bij wat gelegenheid, en hoe, deden die Barbaren zulks?
Wanneer die ongelukkige Lijders, door de angst en de schrik, door die ziekte overvallen en plotselijk ter aarde geworpen werden, merkten zij het aan als een louter bedrog; en om dit te beproeven, lieten zij, op de meest gevoelige deelen van het Ligchaam, brandend Lak druipen, dat het vleesch tot op het gebeente toe wegbrandde, zoo dat, wanneer die Ongelukkigen weder bij hunne ken-
| |
| |
nis kwamen, zij zich van het uitschreeuwen der smerten niet onthouden konden.
Dat is een onmenschelijke mishandeling, aan reeds ongelukkige Lijders? Hoe konden Christen menschen, zulk martelen van hune Landgenooten aanzien?
Vraagd gij, of zij martelingen konden aanzien, Karel? 'Er waren 'er, die niets kwaads bedreven hebbende menschen, op beschuldigingen van handtastelijk eerloze, valsche getuigen, veroordeelden, om op staande voet, zonder hen tijd te verlenen, om zich tot de dood te bereiden, met kogels doodgeschoten te worden.
Waar en wanneer is dat geschied, Vader?
Dat is onder anderen binnen Amsterdam geschiedt, bij gelegenheid dat de eerste partij van de Opgeschrevenen, even als Schapen naar de Slagtbank, ter stad uitgeleid werden, door Fransche en Hollandsche Soldaten, en door vele bedienden van de Politie. 'Er waren vele menschen op de been, zoo om dien gruwelijken menschenroof te zien, als om aan hunne zoonen, broeders, en bekenden, voor het laatst vaarwel te zeggen, doch dit onschuldig bedrijf wilden die barbaarsche wegleiders niet gedoogen, en begonnen onder de menigte te slaan en te houwen, waar door 'er een geweldig oproer ontstondt. Toen schooten zij onder den hoop, waar door eenige onschuldigen gedood, en zeer velen gekwetst wierden, en op die manier kwamen de Slagtoffers ter stad uit.
Die Uitleiders veroorzaakten derhalven het oproer?
Juist geraden, Mijn Zoon! Hadden zij het onschuldig afscheid nemen niet geweldadig belet, 'er ware niets gebeurd, maar 'er moest een op-
| |
| |
roer verwekt worden, om door het vangen en doodschieten van eenigen, de schrik onder de menigte te brengen. Daar toe moesten 'er valsche getuigen zijn, om menschen te beschuldigen, en men vondt ook zulke eerlozen. Toen moest 'er een Regtbank, bestaande uit Franschen en Hollanders, wezen, en deze lieten van de 17 Personen die bij de kop gevat waren, dadelijk drie doodschieten, waaronder zich de zoon van een Predikant bevondt, die zelfs geen voet op de plaats daar het oproer aanving, gezet hadt.
Hebben 'er zulke gruwelen plaats gehad, en konden 'er nog Hollanders aanwezig blijven, die zich met genoegen aan de bevelen van den Tijran onderwierpen?
Juist dat was het Tweede middel, waar door zoo veele duizenden, door dien Tijger naar de slagtbank, al zingende en dansende zijn gevoerd geworden.
Gij zegt zingende en dansende! en dat wanneer men van zijne lieve Ouders en Vrienden afgerukt en den dood te gemoete gaan moet! Is dat gebeurd, Vader?
De zedeloosheid, de ongebondenheid, de afkeerigheid van het ouderlijke gezag, en den afval van God en van zijnen dienst, vervoerden zeer veelen tot zulke daden. Zij stelden 'er eene eer in om slaven van den Tijran te mogen zijn, en dit wierd om het kwaad aantewakkeren, voor waare heldenmoed begroet.
Zij zullen zich die vreugde wel naderhand beklaagd hebben, denk ik?
Daar duizenden van hun, honderden uuren ver verwijderd van hun Vaderland, Ouders en Vrienden, door het zwaard, door den honger, en
| |
| |
door de vreesselijke koude in Rusland, op eene ellendige wijze aan hun einde gekomen zijn, zijn hunne klachten hier te Lande niet gehoord, maar het is zeker, dat zij het zich nu nog, doch te laat, in de eeuwigheid beklagen; maar vruchteloos, mijn lieve kind! Want Kinderen die in hunne vroege jeugd, hunne Ouderen ongehoorzaam zijn, en in rijper jaaren, God en zijnen Dienst met voeten treden, door allerlei zonden te bedrijven, zullen zich aldaar van God verlaten vinden. Neem deze les wel in acht.
Zijn dan in Rusland, en in andere verre Landen, zoo vele Hollanders omgekomen?
Hun getal, schoon nog onbekend, is ontzettend. En geen wonder, Karel! Want het waren die Landen, daar God een zichtbaar teken stelde, dat Hij zich door geene Menschen ongestraft laat bespotten. Ook niet door onzen gewezen Tijran, die de Wereld tot een woestenij maakte, en den Allerhoogsten in den Hemel (als 't ware) bestormde.
Welk teken heeft God aldaar gesteld, en wanneer?
In het Jaar 1812, Karel! was Rusland, (een ontzettend groot Rijk, alwaar het in de meeste gedeelten zeer koud is) het Toneel van Gods Macht, en van zijne Wraak, om de snoode Franschen derwijze te straffen en te vernederen, dat aldaar de eerste straal van het licht onzer Verlossing zich begon te vertoonen.
Wierden zij dan in dat Land door nog grooter Legermacht, dan de hunnen, geslagen?
Hun ontzettend Leger, van meer dan viermaal honderd duizend man, waarmede zij dat groote Rijk, even als Roovers hadden overvallen, werdt
| |
| |
door de Russen verjaagd, en gedeeltelijk geslagen, doch het grootste deel werdt, door de strenge koude, die God verwekte, derwijze bezocht, dat, eer zij de Grenzen van het groote Russische Gebied bereikten, zij tweemaal honderd en veertig duizend Man, en eenmaal honderd en drie en twintig duizend Paarden, op hunne vlucht, onder weg, door de Koude en den Honger verloren hadden, terwijl het geringe overschot, in den erbarmelijksten staat, in Polen en Duitschland aankwam.
En bleef Boneparte, na deze Straf van God, nog even zeer verhard in zijne boosheid?
Hij werdt dies te verstokter, en besloot, om in het volgende Jaar, nog éénmaal de proef te neemen, om de Volken van Europa in ketenen te sluiten; ten dien einde bevelende, om, door eene verdubbelde Conscriptie, een ontzachlijk Leger op de been te brengen.
Ons Land moest derhalven ook daar deel in neemen?
Op eene buitengewoone wijze zelfs, Karel! – Want behalven dat hij het gewoone getal Burgers eischte, zoo vorderde hij nog daarenboven, de Zoonen van de voornaamste en meestvermogende Ingezetenen dezes Lands, om aan hem tot eene Lijfwacht te verstrekken.
Welk eene verregaande trotschheid van den Tijran, om zich zulk eene eer aan te matigen!
Voeg 'er nog bij: Om zich wederom met verbazende sommen Gelds te verrijken, die van hun, boven de zwaare kosten voor Paarden en Monteeringen, werden afgekneveld; door alle welke middelen van geweld, hij eerlang een magtig Leger in Duitschland bijeen hadt gebragt, waarme-
| |
| |
de hij zijne verliezen van het vorige Jaar tragtte vergoed te krijgen.
Dat is hem toch andermaal deerlijk mislukt, Vader?
Jaa, Karel! Dat zelfde Duitschland, hetwelk hij, even als dit en andere Landen, sints eenige Jaaren, tot een prooi voor zijne roof- en moordzucht gesteld hadt, werdt op den wenk der Godheid, door de Veréénigde Machten der voornaamste Vorsten van Europa, tot het Graf gesteld, waarin hij plotselijk ter nederzonk, waar door de Zon der Vrijheid, die zich in het vorige Jaar in Rusland, even aan de Kim begon te vertoonen, in vollen glans over Europa opging, en de door hem geteisterde Natiën, van zijne onverdraaglijke slavernij, nu onlangs zijn verlost geworden.
Hoe heeft zich dat toegedragen?
U dit te verhalen, mijn zoon! is eene stoffe, die voor uwe jaren en geestvermogens niet berekend is. Wij kunnen en mogen zeker verwachten, dat 'er weldraa Mannen zijn zullen, die eene Geschiedenis van den toedragt dier ontzettende gebeurtenis, naa verloop van eenigen tijd, door den druk in het licht zullen geven. En daar ik mij vleije, dat Uwe leer- en leeslust, bij den aanwas Uwer jaren en zielsvermogens, zich vermeerderen zal, zult gij wel in de gelegenheid gesteld worden, om Uwe vraag beantwoord te zien.
Ik wenschte toch gaarne iets te weten van de wijze, waarop ons Vaderland van de Fransche Tijrannij is bevrijd geworden. Gij wilt mij dit immers wel mededeelen?
Dat beloof ik U, dewijl het bijzonder tot mijn plan behoort, om U bekend te doen worden
| |
| |
met de gruwelijke wreedheden, die het afschuwelijke Fransche Volk, ziende dat zij ook dit Land ruimen moesten, op verscheidene plaatsen, jegens weerlooze Ingezetenen, die hun zoo vele jaaren met weldaden overladen hadden, op de snoodste wijze gepleegd hebben. Dan, alvorens ik ditmaal eindige, wil ik U tot leering nog iets zeggen.
Waar in bestaat dat, Vader?
Houd gij U niet overtuigd, Karel! dat 'er niemand in ons Land behoord te zijn, die eenige vreeze Gods in zijn binnenste heeft, of dat hij geene woorden genoeg heeft, om den lieven God daaglijksch te loven en te danken, voor de wonderbare en Goddelijke uitredding van het Vaderland uit deszelfs diep ellendigen staat, en de bevrijding van het ondraaglijk Juk, dat hun zoo veele Jaaren gedrukt heeft?
Jaa, Vader! daar ben ik volkomen van overtuigd. Maar waarom doet gij mij deze vraag?
Ik heb nog een tweede aan U te doen, en als ik daar Uw antwoord op vernomen hebbe, dan zult gij de reden, waarom ik die vraag aan U doe, zoo ik hoop, duidelijk bevatten.
Welke is die tweede vraag, Vader?
Zoudt gij mij ook kunnen zeggen, welke Classe van Menschen in ons Land, eene dubbele en bijzondere rede hebben, om dien, zoo even genoemden, Plicht omtrent God in acht te neemen, en nooit naa te laaten?
Eene dubbele en bijzondere Rede: zegt Gij!..... Neen, Vader! dat kan ik U niet zeggen. Mag ik die Classe van Menschen leeren kennen?
Jaa wel, mijn zoon! Daartoe behoort Gij, en alle Jongelingen van Uwen, of eenen eenigsints
| |
| |
verder gevorderden leeftijd! – Voor deze allen, is de door God bewerkte Verlossing van het eerloos Fransch gespuis, en hunnen snooden aanhang eenen verdubbelden zegen, want zoo lang hunne slavernij aanwezig was en bleef, moest gij, en allen die ik zoo even noemde, zoo menigmaal gij de Zon zag ondergaan, natuurlijk denken, al weêr een dag nader, aan het Uur dat ik van mijne lieve Ouders afgescheurt, en naar de Slagtbank gesleept zal worden. – Hebt gij dat wel ooit bedacht?
Als ik de waarheid zeggen moet. Nooit!
Dat was toch Uw plicht geweest, Karel! Bedenk eens, als gij over 5 à 6 Jaaren dat lot had moeten ondergaan, wat zou 'er van U geworden zijn?
Ik zou het bestorven hebben, als ik van U, van mijne lieve Moeder, en mijne Vrienden ware afgerukt, en naar verren Lande vervoerd geworden.
Nu dan, daar de goede God U voor dat lot zoo genadig bevrijd heeft, vertrouw ik, dat gij U verplicht, en meer dan Ouden van dagen, jaa dubbel verplicht rekenen zult, om God daaglijksch, voor die groote weldaad, ootmoedig te loven en te danken!
|
|