| |
Negende Zamenspraak.
Gij hebt mij in de voorgaande Zamenspraak gezegd, dat de meeste menschen tegen het overweldigen van ons Land waren; wel waarom belette het de Koning niet? Dat zou hem beter gestaan hebben, dan weg te loopen?
Dat geschiedde om twee redenen: Voor eerst: toen de Koning 'er nog was, wilde het die niet hebben. Ten tweeden: toen hij weg was, was de tijd te kort.
Wierd Boneparte dan niet verzogt om te komen, zoo als omtrent de Koning gedaan was?
Hij kwam zoo onverwacht en spoedig, even als een dief in de nacht. Ongevraagd, ongeweigerd. Hij was meester van het Land, eer men
| |
| |
bijna omzag, doordien hij met een groot getal Soldaten en Ruiters het Land als overstroomde, die order hadden, om als zich iemand durfde verzetten, zij 'er onder houwen en schieten moesten, dat het rookte.
Dan merk ik wel, dat 'er niet veel aan te doen was.
Het verging de Natie even als een Reiziger die op den weg door Struikrovers overvallen wordt. Als die zeggen Leg af, dan geeft men wat men heeft, en is al wel te vrede dat men 'er het leven van afbrengt.
De Soldaten spraken toch zoo direct van afleggen, en doodslaan niet, denk ik?
Neen Karel! hij ook niet. Integendeel: hij liet alomme bekend maaken, dat hij geen ander oogmerk hadt, dan om de Ingezetenen voor altoos gelukkig te maaken, door hun van het juk der Engelschen te bevrijden, en deelgenooten te doen worden, van het geluk dat de Franschen zelve genoten. En dat de Hollanders het als eene eer en groote gunst moesten aanzien, dat zij nu Franschen waren, en hun klein en onbeduidend Land, tot een deel van het groote Rijk was verklaard geworden. Voorts, dat elk bij zijne eigendommen, zoude bewaard blijven, en alle bescherming genieten.
Dat zal de schrik bij velen wel wat bedaard hebben. Was dat het geval niet Vader?
Jaa Karel! Toen die verzekeringen zoo bij herhaling gedaan werden, en 'er 3 à 4 weeken verliepen, dat 'er geene merkelijke veranderingen door den nieuwen Heer gemaakt en bevolen werden, toen dachten velen, het zou zich wel schikken, maar hoe spoedig veranderde het Toneel, toen de Dwingeland aanving, om onder een listig voor-
| |
| |
wendsel, aan zijne roofzucht en haat jegens de Hollanders den lossen teugel te vieren.
Hoe en waarmede ving hij dat aan Vader?
Onder voorwendsel, dat hij aan de Engelschen den doodsteek wilde geeven, door aan hun den invoer van hunne Waaren en Koopmanschappen te beletten; en de Fabrieken hier in het Land te bevoorderen, eischte hij op zwaare straffe, dat alle Ingezetenen, die Engelsche Waaren en Koopmanschappen, in hunne Winkels of Pakhuizen hadden, dezelven aan hem moesten overgeven.
Betaalde hij daar de waarde van aan de Eigenaars?
Roovers betalen niet, en zou hij dat dan gedaan hebben, die de grootste Roover van de Wereld was?
Wat voerde hij toch met al dat goed uit?
Het zeggen was, hij zou alles laten Verbranden of in Zee werpen, maar daar kwam weinig van.
Gaf hij dan nadere orders, om het goed weder aan de Eigenaars te rug te geeven?
Neen mijn Zoon! De Goederen waren prijs. Een gedeelte ging naar Frankrijk: een ander deel, en wel het grootste, wierd hem afgestolen, door een Leger van mindere Fransche dieven, die hij hier in het Land deedt komen, of die 'er reeds in waren: en een klein partijtje werdt opentlijk Verbrand, om de dieverij zoo wat te bedekken.
En bragten de Burgers hun eigen goed maar goedschiks naar die dieven? Zagen zij dat verbranden van hetzelve zoo maar geduldig aan?
Goedschiks, en geduldig, dat was zoo wat Karel! maar de dieven kregen het al vast, de
| |
| |
Burgers raakten het kwijt, en moesten nog zwijgen toe.
Dan deden zij heel anders dan de Burgers ten tijde van Dukdalf, over meer dan 200 jaaren.
Dukdalf!... Meent gij den Hertog van Alba, in de Spaansche tijd? Wat deeden die Burgers dan? En hoe weet gij wat zij deeden?
In een klein Boekje, de Korte Schets genoemd, heb ik laast gelezen, dat, toen Dukdalf den Tienden Penning hebben wilde, zij het weigerden, en nog Paskwillen op hem maakten, om hem te bespotten. Dat waren andere Mannen. En zij hadden gelijk.
Die aanmerking van U, komt hier juist te pas Karel! Ik verheug mij daar door te verneemen, dat gij, het geen gij leest, goed kunt onthouden, en het doet mij verwachten, dat het met het verhaal van de Fransche Tijrannij ook zoo gaan zal.
Dat zal, en kan ik niet vergeeten. Dat beloof ik U. – Maar met die Dukdalf, zouden wij de Fransche roovers en brandstichters wel uit het oog verliezen. Wat slag van Volk gebruikte Boneparte daar toe?
Een partij Soldaten, maar meest Douaniers!
Ik heb veel van Douaniers hooren spreken, schoon ik niet vast wist, wat dat woord beduidde. Waren dat geen Soldaten?
Wel neen Karel! Het woord Douanier betekend Tollenaar of Tolbediende.
Dat was van ouds al voor slegt volk bekend; want ik lees daar dikwijls in den Bijbel van. Ieder had 'er een afschrik van, en men
| |
| |
schaamde zich om met hun te eeten of te drinken.
Men moet die Tollenaars, en ook de gewoone Oppassers aan de Tolhekken in ons Land, die men ook Tollenaars noemt, met de Fransche Douaniers, niet gelijk stellen. Onder de eersten hadt en heeft men zelfs zeer brave menschen, maar de laatsten waren het schuim van alle Volken der Aarde.
Hun getal moet dan wel groot geweest zijn?
Dat moet het zeker Karel! Zij moeten een Leger van veele duizenden uitgemaakt hebben, want zij waren even als Sprinkhanen, door het geheele Land verspreid, om de Burgers en de Landlieden te kwellen en te plaagen.
Waren 'er ook Hollanders onder die benden?
Het grootste deel waren Franschen, Spanjaarden, Italiaanen, Duitschers, en Brabanders, doch, tot schande van de Natie, voegden 'er zich ook van tijd tot tijd Hollanders bij, die zoo slegt waren als den grooten hoop, en die het niet waren, gaven het hunne makkers in boosheid en geweld plegen, in korten tijd niet gewonnen.
Dat Volk zal dan wel braaf gestolen hebben van die Engelsche Waaren en Koopmanschappen?
Dat deden zij zoo onbeschaamd in het klein, als Boneparte in het groot. Zij droegen de fraaiste goederen aan het lijf, en veilden zelfs het gestolene op de straaten te koop.
Weet gij ook Vader, hoe veel de waarde heeft bedragen, dat aan de ongelukkige Ingezetenen, op die manier, door de Franschen, ontstolen is geworden?
Neen Karel! dat weet ik niet. Dat is
| |
| |
ook één van die geheimen, die de Roovers voor zich gehouden hebben, schoon het te wenschen ware, dat 'er eens een generaale opgave gevraagd en gedaan werdt, door allen die hunne goederen zijn ontvreemd geworden. Men kan veilig besluiten dat zulks Millioenen Guldens zoude bedragen.
Wat moet ons Land toch rijk geweest hebben! Zoo veele honderden van Millioenen aan de Fransche Dieven te hebben kunnen geven, en dan nog te blijven zoo als het thans is.
De vorige rijkdom van ons Land, gaat alle verbeelding te boven, mijn zoon! Dat waren de vruchten van de Vrijheid en Welvaart, die de Natie van den lieven God in vorige jaren genieten mogten, doch die in 1795 zoo gruwelijk zijn miskent worden, toen men dat jaar het eerste Jaar der Bataafsche Vrijheid noemde.
Het is daarom niet te verwonderen, dat God zulk een Volk in het Land liet komen, om deszelfs Rijkdommen weg te voeren. Hebben de Franschen, toen zij die Waaren en Koopmanschappen gestolen en verbrand hadden, nog meer zulk soort van roverijen gepleegd?
Naauwelijks was dat alles verricht, of den Tijran had wederom een ander middel bij de hand om zich van Honderden Millioenen contant Geld, van de Ingezetenen meester te maken.
En waar in bestond dat middel?
Hij vorderde 50 per Cent, van alle Oost- en Westindische Waaren, die zich in alle Pakhuizen, Magazijnen en Winkels der Ingezetenen bevonden, en hun in eigendom toebehoorden.
Wat beduid dat woord 50 per Cent, Vader? En wat moet ik verstaan door de woorden Oost- en West Indische Waaren?
| |
| |
Het eerste is: 50 Guldens van de waarde van 100 Guldens. – Door het tweede verstaat men alles wat in de beide Indiën gegroeit, of gemaakt is, en op dien tijd in ons Land aanwezig was. Bij voorbeeld: Koffij, Thee, Suiker, en ontelbaar meer andere waaren.
Dus moest ieder Burger, die voor 100 Guldens aan Koffij bezat, 50 Guldens aan dien Tijran betalen, en zoo van al het andere?
Gij hebt het juist gevat, Karel!
Hoe veel Geld roofde hij op die manier van de Kooplieden en Winkeliers in ons Land?
Dat is ook tot nog toe een geheim voor ons Karel! Maar zoo veel is zeker, dat het veele Millioenen aan dien Tijran heeft opgebragt, want 'er zijn Kooplieden geweest, die het een tonne gouds gekost heeft.
Maar konden de Kooplieden en Winkeliers niet verhoolen houden hoe veel Waaren zij in eigendom bezaten?
Dat was bijna onmogelijk, althans zeer gevaarlijk: want de Franschen matigden zich de magt aan, om de Pakhuizen en Winkels, jaa tot de boeken op de Comptoiren te komen viziteeren, als zij verzwijging vermoedden.
Wel ik zou het zoo wel verborgen hebben, dat zij het niet vinden konden.
Dat deden sommigen wel, maar 'er waren zeer velen die eerloos genoeg waren, om wanneer zij aan het verbergen geholpen hadden, zulks aan de Franschen bekend te maaken.
Wel dat was afschuwelijk van zulke verraders.
Dat was een van de droevige gevolgen van de komst der Franschen in ons Land. De voorbeel-
| |
| |
den van ongodsdienstigheid, zedeloosheid, en allerhande ondeugden, werden bij velen zoo geredelijk overgenomen en nagevolgd, dat zij het de Franschen, in vele opzichten niet gewonnen gaven. Leert hier uit, Karel! Dat wanneer de mensch God en Godsdienst veracht, hij tot alle kwaad vervalt.
|
|