| |
Agtste Zamenspraak.
Wel Karel! hebt gij nu onthouden waar over wij thans met elkander spreken zouden?
Zoo ik het wel heb, zal Vader mij uit het gedrag der Franschen bewijzen, dat gestolen rijkdom en onwettig aangematigd gezag, kort van duur zijn.
Treffelijk gezegd. – Dat heeft de ondervinding ook bevestigd. Want, door dat 'er in Frankrijk een verandering in het Bestuur gemaakt werdt, waar door die roofzieke Representanten aldaar werden weggejaagd, zoo konden dezen zich met de schatten van de Hollanders zoo gemakkelijk niet meer verrijken.
Dat was wel een groot geluk voor ons Land, want het veranderd Fransch Bestuur zal vast beter geweest zijn. Was dat zoo niet, Vader?
Neen, Karel! Het was eene verandering die voor de Ingezetenen van ons Land, de weg tot het ondergaan van Slavernij en Tijrannij, tot het verlies van goed en bloed, en van het geheele Land baande.
Wie kwamen dan in de plaats van die ondeugende Representanten te Parijs aan het bewind?
| |
| |
Een gemengden hoop. Eenige tamelijk goede, maar meest slegte voorwerpen. Koningmoorders, Burgerbloedvergieters, Verachters of Haaters van den Godsdienst, Zedeloozen, en aan derzelver Hoofd, de grootste guit van de bende, den snooden Tijran Boneparte, die zich van de klem der Regeering over geheel Frankrijk meester maakte, onder den tijtel van eersten Consul.
Is die Boneparte een Franschman? Of iemand van hooge geboorte Vader?
Geen van beiden Karel! Hij is een Corsicaan, geboren te Ajaccio, een Stad op dat Eiland. Hij is een hoerenkind, door een Officier, Marboeuf genaamd, in overspel geteeld bij zijne moeder, de vrouw van zekere Carlo Boneparte, Stads Klerk in gezegde Stad, wien hem als zijn kind aannam, om zijn wijf als geen hoer bekend te maaken.
Een Hoerenkind, van een Officier! Moest zoo één ons Land en deszelfs Ingezetenen tot een Tijran verstrekken?
Als men weet welk een Character zijn Vader hadt, dan is dat geen groot wonder; want het is bekend, dat die Marboeuf, tot Gouverneur van Corsica bevorderd zijnde, een wreede Moordenaar, en een zedelooze Booswicht was, dus men van Boneparte zeggen kan, dat het menschenmoorden en het plegen van alle boosheden, hem aangeboren is.
Dat het în Frankrijk onder het opperbewind van zulk een snood mensch, als die Bonaparte is, niet beter ging, dat kan ik wel begrijpen, Vader! Maar op welke wijze maakte hij ons tot Slaven, om ons als een Tijran te mishandelen? Hij deedt dat immers zoo niet op eens?
Jaa Karel! alle de middelen en wegen, die hij daartoe gebruikte, U op te noemen, is
| |
| |
mijn plan niet, en het zou U, uit hoofde van Uwe jonge jaren, ook niet nut zijn. Met dat alles, zal ik 'er U iets van zeggen.
Daar doet gij mij plaisier mede. Hoe lag hij dat aan?
Al zeer listig Karel! Hij begon, met de Hollanders in het denkbeeld te brengen, dat hij hun nu eerst regt gelukkig dagt te maaken, dat hij groot medelijden met hun hadt. Hij beduidde hun, dat hier te Land, even als in Frankrijk, een geheele andere Vorm van bestuur komen moest. Dat Representanten kiezen, door het Volk, en dat Burgeren tegen de vermogendste Ingezetenen, dat maakte te veel verwarring. Ieder wilde den baas speelen. Men moest daarom, dat Representanten maaken afschaffen, en aan eenige verstandige en vermogende Heeren, het bestuur in handen geven. En dat gebeurde ook.
Die raad was ook goed, dunkt mij, en moest de Burgers wel bevallen.
De Burgers, sints 1795 gezien hebbende, dat de Representanten, tegen de Franschen niet kikken durfden, moesten nu verwagten, dat de nieuwe Heeren, zoo onderdanig niet zouden zijn om maar alles in te willigen.
Jaa dat was wel zoo: maar Bonaparte, had 'er een andere bedoeling mede, als hij voorgaf, Karel!
Wat bedoelde hij dan eigentlijk, met die anders nog al goede verandering?
Hij dagt, met dat minder getal van Heeren, zijn oogmerk, om dit Land naar willekeur te beheersschen, gemakkelijker te bereiken, dan met
| |
| |
het grooter getal Representanten. Maar dat liep geheel en al fout.
Wilden dan die Heeren in alles zijn zin niet doen, zoo als de weggejaagde Representanten?
Juist geraden. – Zij begrepen, dat daar de Franschen 100 Millioenen, en nog meer, voor de Vrijverklaring van het Land bedongen en ontfangen hadden, zij dan ook het Land naar hun inzigt, en ten beste der Ingezetenen behoorden, en konden regeeren.
Wel daar hadden zij ook gelijk in.
Maar dat was ook de rede, dat Boneparte boos op hun werdt, en het Plan vormde, om hun van het bestuur te ontzetten, en een ander aan te stellen, dat hem beter van de hand vloog, en naar de oogen zag.
Hoe ving hij dat listig oogmerk aan?
Door zijne omgekochte en voor hem kruipende afhangelingen, en door andere intriganten, die hij hier te Lande, onder de misnoegde Franschgezinden hadt: daar dezen niet nalieten, om, nieuwe onlusten en partijschappen te doen ontstaan, waaruit hij gelegenheid verkreeg, om het Bestuur te ontbinden, en een ander in te voeren, dat in deszelfs aart geschikter scheen, om zijn doel te bevorderen.
Dus werden die Heeren dan ook al van het Bewind ontzet! Maar wat practizeerde hij toen?
Zich zelven, gedurende hun bewind, tot Keizer der Franschen hebbende doen verheffen, bewerkte hij, dat derzelver Afgezant in Parijs, het geheele bestuur van het Land in handen kreeg.
Gij zegt daar, dat Bonaparte zich tot Keizer der Franschen deedt verheffen: Maar wie de-
| |
| |
den dat, en wie zette dat Hoerenkind de Kroon op het hoofd?
Door den invloed en de kuiperijen van zijne verachtelijke Afhangelingen, bewerkte hij, dat het Fransche Volk toeliet, dat hij zich voor Keizer verklaarde, en hij zelve zette zich de Kroon op het misdadig hoofd.
Nu verwonderd het mij niet, dat hij hier zoo den baas speelde, en dien Afgezant, in plaats van zijne Meesters, tot de hoogste magt verhief. Dien Heer zal zeker een bijzonder groot Vriend, van Mijn Heer de Keizer geweest zijn?
Zoo scheen het Karel! Maar het duurde niet langer dan een groot jaar, of hij wist het door zijne List en onbeschaamde Heerschzucht wederom zóó te bestoken, dat dien Man, eensklaps van zijne hooge waardigheid beroofd werdt.
Joeg hij zijn Vriend dan zoo maar onverwagt, op een willekeurige wijze weg?
Neen Karel! Hij lag het door zijne helsche listen en roofzucht zoo áán, dat dien Man uit zich zelven vertrekken moest, en dat deedt hij al wederom ter bereiking van zijn eerloos doelwit.
Wat was dan nu zijn doelwit Vader?
Dit Land, van een zogenaamde Vrije Republiek, tot een Onafhangelijk Koningrijk te maaken, en één van de Zoonen van zijnen zogenaamden Vader, die hij Broeder noemde, over hetzelve tot Koning aan te stellen, en dat doelwit bereikte hij ook volkomen.
Alweer door medehulp van zijne baatzuchtige Afhangelingen Karel! Met weinig moeite vondt hij 'er hier in het Land, eenigen, die met
| |
| |
diepe eerbewijzing, quasi uit naam van het Volk, hem smeekten: Wij bidden u geef ons een Koning.
En dat deedt dien snooden bedrieger zeker met betooning van groote blijdschap?
Hij stond die bede wel toe, Karel! Maar niet, dan met betuiging, dat hij het niet dan ongaarne, en alleen uit medelijden met het Volk van Holland deedt.
Kwam die Koning spoedig in het Land?
Dat laat zich begrijpen, Mijn Zoon! Die zat al op den uitkijk, wanneer hij de goede Hollanders de beurs kon ligten, en dus kwam hij zoo schielijk als zijn lammigheid gedoogde, naar den Haag.
Wat was die Koning voor een snaak?
Bloedgierig of wreed, zoo als zijn Patroon was, was hij niet. Maar een Geldverkwister, ten nadele van het Land, (want van zich zelven bezat hij met eere niets,) in den hoogsten graad. Alles bedacht hij wat mogelijk was, om te doen zien dat hij Koning was.
Toonde hij dat dan, in het geven van wijze wetten?
Zoo meen ik het niet, Karel!
In alles naa te aapen, wat Koningen gewoon zijn te doen. Het Hof in den Haag beviel hem niet, ook was de lucht aldaar, zoo hij zich verbeelde, te ongezond. Toen kocht hij veele kostelijke huizen te Utrecht, en liet een soort van Paleis op den grond bouwen, dat met het een en ander tonnen Gouds kostte. Het was nog niet voltooid, of hij verhuisde naar Amsterdam. Ontvreemde het Stadhuis aan de Stad, en liet het
| |
| |
tot een Paleis maken, daar al wederom tonnen gouds aan verspild werden.
Wie heeft ooit zulke gruwelijke handelwijzen gehoord, om een Land arm te maaken? Hij hadt dat toch bij zijn vader, de Klerk niet geleerd.
Het bleef hier niet bij. Toen het Amsterdamsche Raadhuis tot een Paleis hervormd was, liet hij het koninklijk opcieren, ook de Lusthuizen van de Prins van Oranje, te Soestdijk en het Loo, met de kostbaarste Meubelen die 'er maar te bedenken waren, en alles wat fraai was, en wat een ander had, moest hij ook hebben.
Zulk huishouden kon toch op den duur geen stand houden, Vader?
Dat kon het ook niet, Karel! Maar dat was regt naar de zin van zijn Broeder, die intusschen het eene Rijk naa het ander, door verraad, list en geweld, wegroofde, en van het Menschenmoorden, en Landen verwoesten, een dagelijksche uitspanning maakte.
Waarom was dat naar den zin van den booswicht?
Om dat hij daar door gelegenheid verkreeg, om, onder een bedriegelijk voorwendsel, zijn plan van overweldiging en roofzucht, eindelijk te voltooijen, daar in bestaande, om het geheele Land, even als een vratige en verslindende wolf, opteslokken.
Naa dat hij zijn Broeder, de Koning, te Parijs hadt doen komen, en zijn ongenoegen en toorn had doen blijken, om dat deze weigerig was, hem veele millioenen Geld te bezorgen, en boven al, om de Hollanders als Soldaten voor zijne Legers aan hem toetezenden, maakte hij het hem zoo
| |
| |
benaauwd, dat hij kroon en throon in de loop liet, en met agterlating van ontzachelijke schulden de vlucht nam.
Nu zullen de menschen wel verblijd zijn geweest dunkt mij, want wat nut hadden zij toch van zulk een Koning?
Niet veel Karel! Zeer velen waren echter niet verblijd, vreezende, dat het Land en de Ingezetenen, wel spoedig door den Franschen Adelaar, in de klaauwen geklemd, en door de Dwingeland in bezit zoude genomen worden; en de uitkomst leerde ook zeer spoedig, dat die vreeze niet ongegrond was, zoo als ik U bij de volgende Zamenspraak zal verhalen.
|
|