| |
Zesde Zamenspraak.
Bebben de Franschen, behalven de, door u verhaalde knevelarijen en dieverijen met de Assignaten, nog meer bewijzen van hunne trouweloosheid en roofzucht aan de Natie gegeven, Vader?
Dat verzeker ik U, Karel! Echter met dit onderscheid: dat het op eene andere manier, en niet door de Officieren die hier in het Land waren geschiedde.
De Koningsmoordenaars te Parijs, die hakten 'er in ééns wat dieper in, dan met Assignaten. Die monsters vlamden op het geheele Land, en alle de schatten die 'er nog in overgebleven waren.
Gij doet mij verschrikken, Vader! Maar hoe durfden die moordenaars dat doen?
De Franschen, die God en Godsdienst verzaaken, zoo als de meesten zijn, durven alles
| |
| |
onderneemen, wat in hunne booze harten opkomt, en voor hun uitvoerlijk is. Althans, in hun die zoo breed opgaven, dat zij de Hollanders gelukkig en vrij kwamen maken, werdt de Spreuk bewaarheid: Wijst mij een Moordenaar, wijst mij een Dief.
Hoe lagen zij dat aan Vader? Hoe konden zij het geheele Land begeeren, daar zij zoo gepocht hadden op hunne Hulp en Vriendschap, om het vrij te maken?
Dat konden zij zeer gemakkelijk doen, Karel! dewijl zij bij de genomene proeven, zagen, dat de Representanten hun niets durfden weigeren, wijl dezen daartoe de couragie niet hadden. Zij vlamden dus op het geheele Land, alleen met het booze oogmerk om nog meerder Millioenen in handen te krijgen.
Onder welk voorwendsel deeden zij dat?
Zij beschouwden zich als Overwinnaars van het Land, en de Representanten, zoo wel als de Inwooners, als Overwonnenen.
Wel hoe smaakte dat die Representanten?
Jaa, Karel! dat kunt gij ligt nagaan. Zij hadden dat nooit gedagt, (zeiden zij,) niettegenstaande het aan hun, en ook aan allen die de Franschen in het Land haalden, door de Prins en de brave Ingezetenen dikwils gewaarschouwd was. Zij zaten van angst te zweeten, schoon het nog vrij koud was. Goede raad was duur. Zij beproefden toch alles om dat uiterste voortekomen, en de Franschen te verbidden.
Dat geloof ik zeer gaarne. Het was dan ook geen klein verschil, Vrij of Slaaf te zijn! Wat middelen wendden zij dan aan, Vader?
Eerst schreven zij beleefde brieven, en
| |
| |
spoorden hunne afgezanten, die te Parijs waren aan, dat dezen de Franschen toch overhalen zouden, om hun opzet te laten varen. Maar het eene hielp net zoo veel als het andere. Zij kregen op de brieven, en op het verzoek van de Gezanten, een onzeker, en ongunstig bericht.
Dat was toch onbeleefd, en dat van Franschen, die, zoo ik wel eens gehoord heb, doorgaans zeer welleevend zijn.
Hoe vriendelijker en beleefder een Franschman is, Karel! (onthoud die les,) hoe meer hij 'er op uit is, om de menschen te bedriegen. Zij hebben zeer veel van het charakter van den verrader Judas, die onzen lieven Zaligmaker kustte, op het oogenblik dat hij zijnen Weldoender en beste Vriend verraadde. Vertrouw U dus nooit op Franschen of Franschgezinden, die nog met hun heulen, en dezen wederom in het Land te rug wenschen, want dat zijn ook Verraders.
Maar daar dat schrijven en verzoeken niet baatte, wat namen de Representanten toen bij der hand?
Zij wendden het tot één der Fransche Representanten, die zich hier te Land bevondt, hem smeekende om zijne voorspraak.
Die voorspraak kon niet veel nut doen, dunkt mij, want die zal 'er niet beter over gedacht hebben als zijne Confraters.
Juist geraden, Karel! In plaats van voorspraak te beloven, kregen zij van dezen duchtig knorren, dat zij zoo ondankbaar waren, voor de groote diensten die de Franschen aan hun bewezen hadden, en dat zij om het sluiten van eene Alliantie, en het Vrijverklaren van het Land vra-
| |
| |
gen durfden, zonder een prijs uit te bieden, die zij daar voor betalen wilden.
Wel, dat was een slechte behandeling van dien deugniet, die toch wist, hoeveel schatten 'er al aan zijn volk verspild waren, zoo aan Kleederen, enz. als aan de Assignaten, – wat gebeurde 'er toen Vader?
Naa dat de op roof loerende Franschen, de Representanten, meer dan twee Maanden, in de grootste angst en benaauwdheid hadden doen doorbrengen, zonden zij twee van hunne makkers, twee looze listige guiten, (de ééne was voorheen een Geestelijke geweest) naar den Haag, om een gewenscht einde aan de zaak te maaken.
Dat zal wel een blijdschap gegeven hebben, voor die benaauwde Heeren, denk ik?
Dat was ook zoo Karel! Die twee geveinsde fielten, werden als Vorsten ingehaald onder het lossen van het Geschut, en door plegtige bezendingen op het nederigst verwelkoomd, en de zaak werdt spoedig gevonden, tot ongewoone blijdschap van de Representanten, en allen die zich zoo veel heil van de Franschen bleven beloven.
Waren de conditien dan zoo voordeelig Vader?
Afstand van Staatsvlaanderen, en veele andere sterke Vestingen. Het beste deel van Vlissingen, en honderd millioenen guldens aan Geld. Doch hier tegen stonden de Franschen aan de Representanten af, de goederen van de Prins van Oranje, na dat zij 'er van genomen hadden wat hun aanstondt.
Zoo veel Land, en honderd millioenen aan Geld! Ik beef 'er van Vader! Namen zij dit van hunne Vrienden, die zij voorgaven vrij ge-
| |
| |
maakt te hebben! Welk een bewijs van hunne Roofzucht, om een Volk uit te plunderen. De Representanten, zullen dat ook voor geen Vriendschap begroet, en zich daar over bedroefd hebben?
Neen Karel! Zij waren daar over zoo in hun schik, dat zij nog vrij wat duizenden Guldens ten beste gaven, om die verkregen Vrijheid, door eenen plegtigen Feestdag, door het geheele Land te doen vieren.
Ik geloof toch dat die vreugd bij velen niet van harten was, en dat zulks ook al gedaan werdt om de Franschen in een goed humeur te houden. Misschien was dat op hunne order?
Dat is mogelijk Karel! Doch ik twijffel zeer, of de Franschen het danken in de Kerken bevolen hebben, want van Godverlochenaars en Roovers kan ik zulks niet denken. Het heilig Opperwezen moest ook zulk danken afkeuren. Want God heeft aan den Man des Bloeds en des Bedrogs eenen gruwel.
Vader! Mag ik U wel wederom, twee vragen doen, over twee dingen die gij mij in dit uur gezegd hebt, en die ik niet begrijpen kan?
Jaa wel karel! Eens voor al, dat staat U altoos vrij. Wat was het eerste dat gij niet begrijpen kunt?
Gij zeidet daar straks, dat één van de twee Franschen die in den Haag kwamen, een Geestelijke was: mij dunkt, hoe kon deze een Representant zijn? Geestelijken, (bij voorbeeld, onze Predikanten,) als Representanten op het Stadhuis te zien zitten, zou mij vreemd voorkomen. Zij passen beter in de Kerk. Was dat ook al een gevolg van de Fransche Vrijheid?
| |
| |
Gij hebt volmaakt gelijk Karel! Geestelijken passen in het geheel niet in de Raadzalen, maar in Frankrijk zag men daar niet naa, zoo als blijkt in dien Roover, die in den Haag kwam, die was zelfs een Abt, en evenwel zat hij, en meer anderen, in den raad der Goddeloozen. Zij waren ook de grootste schreeuwers en oproermakers, om het gemeen aan hun snoer te krijgen. Doch wat zal ik zeggen, Mijn zoon! Het was in Frankrijk de mode. Hier te Land hadden wij in de eerste drie jaren van de Bataafsche Vrijheid ook Professoren, Predikanten en Pastoors onder de Representanten, maar daarna werdt dat afgeschaft. – Wat was het andere, dat gij niet begreep?
Dat: wat gij van de Goederen van de Prins van Oranje zeide. Hebben de Franschen daar ook van geroofd en gestoolen?
Wel zeker Karel! Al de Meubelen en Kostbaarheden die de goede en nu zalige Vorst, van zijne Voorouderen geërfd, of met veele kosten bijeen verzameld en agtergelaten hadt, eigenden zij zich toe, en speelden 'er den baas over. Zij namen alles wat kostbaar, fraai, en zeldzaam was, naar zich, en zonden het naar Parijs. Het geen zij niet hebben wilden, gaven zij aan de Representanten tot een present.
Hielden dezen al dat overige Huiscieraad voor zich?
Wel neen, Karel! De Representanten hielden 'er tot driemaal toe, Boelhuis van, die verscheidene dagen agter een duurden, en lieten alles wat de Franschen niet hebben wilden, verkopen, tot de Klederen van de Prinsen en van de Princessen toe.
| |
| |
Drie Boelhuizen, die elk verscheidene dagen duurden! Wel dan moet 'er nog al vrij wat Geld van gekomen zijn. Zonden de Representanten dat Geld aan de Prins?
Al hadden zij dat willen doen, Karel! (dat ik echter niet geloove,) zoo konden zij dat niet doen, want de Prins was in Engeland, en alle gemeenschap met dat Land was afgesneden, op zware straffen.
Wat deden de Representanten dan met dat Geld?
Jaa, Karel! dat weet ik niet! Misschien zal het nu, na de terugkomst van Mevrouw de Princesse Douariere van Oranje, in den Haag, aan denzelven, met de verlopene Interessen, wel eens verrekend worden.
Dat is ook niet meer dan billijk, want die Fransche Roovers hadden 'er geen weggeven aan, en de anderen geen regt om 'er het Geld van in de zak te steeken.
De tijd leert alles, Mijn Zoon! Onrecht, listig bedrog en geweld, heimelijke of openbare dieverijen, door gekroonde of mindere Geweldenaars en dieven gepleegd, zullen éénmaal door God, aan de bedrijvers t'huis gezocht, en openbaar gemaakt worden; is het niet in deze wereld, zeker in de toekomende. Laat U dit in al uw leeftijd van het kwade terug houden. Met deze vaderlijke les zal ik eindigen.
|
|