| |
| |
| |
Derde Zamenspraak.
Wel Karel! Hebt gij onthouden waarmede wij nu beginnen moeten?
Zou ik niet Vader! Gij zoudt nu volgens Uwe belofte een begin maaken, met het verhaal van de Nieuwe Fransche Tijrannij die in 1795 aanving, en nu onlangs eindigde.
Gij hebt het wel onthouden mijn Zoon! Ik geloof echter, dat het voor U van nut zijn zal, wanneer ik U eerst iets mededeel, van het geene aanleiding gegeven heeft, dat de Franschen in het Land kwamen, en daar zullen wij nu mede beginnen.
Dat zal mij veel genoegen geven, want na dat gij mij bij onze eerste Zamenspraak verhaald hebt, dat zij op het smeeken van eenige Hollanders, en als Vrienden gekomen zijn, dacht ik somtijds: Waarom vroegen zij dat juist aan de Franschen, en niet aan andere vreemde Volken?
Om U die vraag optelossen, zal ik U kortelijk schetsen, tot welk eene hoogte het zedebederf en de boosheid onder de Fransche Natie sints eenige Jaaren gestegen was.
Waren de Franschen naa 1747 dan nog slegter geworden?
In alle opzichten Karel! Hunne vorige Onverdraagzaaamheid in den Godsdienst, was eerst in eene Onverschilligheid, en vervolgens in Ongods-
| |
| |
dienstigheid, jaa in Godsdiensthaat veranderdt; en het ontzag en de liefde voor hunnen Koning, voor heen zoo groot bij de Franschen, was allengs verwandeld in afkeer haat en bloeddorst.
Van waar kwamen die veranderingen Vader?
Door het gretig en meer algemeen gehoor geven der Franschen, aan de gevaarlijke en volksgelukverwoestende gevoelens en schriften, van menschen, die met eenen woedenden haat tegen den Christelijken Godsdienst bezielt waren, en zich alle moeite gaven om de Orde in de Burgerlijke Maatschappij te verwoesten.
Waar in bestonden die gevoelens?
U die op te geeven Karel! oordeel ik voor U als nog niet nuttig. Vergenoeg U, dat ik uwe vraag beantwoorde, met te zeggen: dat dezelven eene strekking hadden, om de Menschen tegen hunne Overheden oproerig te maken; Koningen en Vorsten van hunne throonen te stooten; de Christelijke Godsdienst uit de wereld, jaa uit de harten te verbannen: kortom, de wereld tot een tooneel van verwarring, van bloedvergieting en moord te herscheppen.
Hoe was het mogelijk Vader, dat zulke gevoelens aangenomen en gevolgd werden?
Dat was zeer mogelijk, om twee redenen. De Eerste is: dat als de Menschen die van natuur geneigd zijn zich veel te laten voorstaan, en te verheffen, God niet vreezen, en Zijnen dienst haaten; zij tot alle boosheid overslaan, en nog hooger gedachten van zich zelven vormende, ook trotscher en opgeblazener werden.
Het voorpreken van de Leer eener losban-
| |
| |
dige Vrijheid, en eene hersenschimmige Gelijkheid. Twee middelen, die in de meeste Rijken en Staaten, en ook in ons Land, door snoode Volksverleiders, als een gesuikert vergift zijn gebruikt geworden, om het geluk der Ingezetenen te verwoesten.
Maar hoe kon dit aan de Franschen de weg baanen om ons Vaderland te overmeesteren?
Om dat de zoo straks genoemde gevoelens van de Fransche Godsdienst- en Vorstenhaters, ook alhier en elders toegejuicht en aangenomen werden, bijzonder, naa het vermoorden van hunnen Koning, en duizenden der braafste Ingezetenen: en ook, om dat zij hunnen dienst aanboden, om in andere Landen even diezelve toneelen aan te richten.
En leende men hier te Lande daar ook ooren naa?
Maar al te veel Karel! Men vondt er velen in ons Land, die niets vuriger begeerden, dan het voorbeeld der Franschen in alles te volgen. Er verliepen wel eenige Jaaren, waarin zij daar toe alles bij der hand namen, doch daar zij zagen, dat zij het door eigen macht en middelen niet verkrijgen konden, besloten zij, om van het aanbod der Fransche Koningsmoorders gebruik te maaken.
Die zullen zeker wel aanstonds gereed zijn geweest, om de ingeroepen hulp te verleenen?
Dat ging toch zoo vlot niet. Het geschiedde niet dan naa lang bidden en smeeken, en het aanbieden van alles wat 'er in het Land was, Schepen, Magazijnen, Arsenaalen, Koopmanschappen, Winkels, Huisvesting, Tafel en Bed voor de Soldaten, enz.
| |
| |
Waarom hielden de Franschen zich zoo weigerig om aan dat verzoek te voldoen? Zij hadden immers hunnen dienst aangeboden?
Dit deeden zij ter betere bereiking van twee oogmerken.
Voor Eerst, om de hoogstmogelijke prijs voor hunne gewaande hulp te bekomen: en ten Tweeden, om hunne waare en eigentlijke bedoeling, voor het oog van de Wereld, listig te bedekken.
Wat was dan de waare en eigentlijke bedoeling van die zoogenaamde gedienstige Franschen?
Om ons rijk en gezegend Land, onder den schijn van Vriendschap, even als hun Land, arm en ongelukkig, en de Ingezetenen even zoo zedeloos en slecht als zij zelven waren, te maaken; en langs die weg eindelijk Land en Volk te overmeesteren, en aan beiden hunne Tijrannij te doen gevoelen.
Was 'er dan niemand in ons Land, die dat booze oogmerk bemerkte, en het tragte te verijdelen?
Jaa Karel! de zulken waren 'er bij duizenden, en zij maakten, ver weg, het grootste en aanzienelijkste gedeelte der Natie uit. Zij voorspelden ook de gevolgen, lang voor de komst der Franschen: maar zij werden 'er om gehaat of bespot, door velen die de Franschen in de hand werkten.
Wel waarom belette de Regeering dat in de hand werken niet?
Om dat 'er geen eensgezindheid was, en zeer velen onder de Regeerders al mede naar de
| |
| |
komst der Franschen verlangden. En niet alleen dit, maar de Franschgezinden gaven ook aan de Franschen het middel aan de hand, om onder een tweeledig voorwendsel van Vijandschap, en Vriendschap, het Vaderland te bemachtigen.
Vijandschap en Vriendschap. Hoe was dat mogelijk Vader?
Voor Menschen die God verlochenen, zijne Wetten versmaden, en hunne Plichten met den voet treden, zoo als de Franschen doen, was dat zeer wel mogelijk Karel.
Hoe lagen zij dat dan aan?
Naa dat zij, eerst, door hunne afschuwelijke gevoelens, de Natie in twee Hoofdpartijen verdeeld hadden, zoo betoonden zij zich Vijanden van de eene, en Vrienden van de andere partij te zijn, door aan de eersten den Oorlog te verklaren, en aan de anderen te verzekeren, dat zij als Vrienden en Verlossers het land binnen trokken, om hun van een onverdraaglijk dwangjuk te bevrijden.
Hadden die laatsten dan reden om zich over zoo iets te beklagen? Wie lag hun dat dwangjuk op?
Het was een schandelijke logen, mijn Zoon! Niemand lag hun een juk op. Zij genooten, even als alle Ingezetenen, alle wenschelijke Vrijheid in Godsdienst en Burgerstaat. Zij leefden onder een zacht bestuur. Zij konden hunnen handel en bedrijven vrijelijk uitoeffenen. Kortom, wanneer zij het niet belet hadden, zouden zij met alle de Ingezetenen, hier als in een ander Canaän, de zegeningen van dit goede Land, op den duur hebben kunnen blijven genieten.
Ik staa verbaasd over het geen gij mij zegt Va-
| |
| |
der! Waren die menschen dan van hun verstand beroofd? Wie verkiest Ongeluk, voor Geluk.
Neen Karel! zij waren in andere zaken niet van hun verstand beroofd, maar dat zij in dat punt zoo dwaas handelden, was een gevolg, van het niet in acht nemen van hunne plichten omtrent God en het Vaderland. En om dat het kwaad onder alle Rangen en Standen zeer algemeen geworden was, toonde God zijn heilig ongenoegen daar over, door een geest van verblinding in den Lande te zenden, en met de komst van de Franschen, ook de onheilen van den zoo zeer begeerden en bewerkten oorlog.
Hoe ging het met dat oorlogsverklaren der Franschen aan een gedeelte van de Natie toe?
Zij deden dit aan de Prins van Oranje, en aan allen die Hem, als Stadhouder, eerbied en achting betoonden, en dezen noemden zij Zijnen aanhang.
Hadden de Prins en zijnen zoogenaamden aanhang, hun dan daartoe bijzondere reden gegeven Vader?
Geene andere Karel, dan dat zij het Vaderland tragten te bevrijden, voor alle de rampen en ellenden waar aan geheel Frankrijk was blootgesteld.
Wel, dat was immers de plicht van de Prins, en van elk die de naam van een braaf Burger voor zich begeert?
Zoo denkt gij, en zoo dachten de Prins, en alle braave menschen in het Land, en dat was ook recht en billijk: maar bij de Franschen was dat een misdaad, en dus bedreigden zij, in een geschrift dat zij een Oorlogsverklaring noemden,
| |
| |
om de Prins en zijnen Aanhang, door geweld van Wapenen te komen dwingen, om hunne Vrijheid en Gelijkheid goed te keuren en te volgen.
Nu word het voor mij nog wonderlijker: De Vrijheid met de Wapens op te dringen!... Dat vat ik niet.
Ik ook niet Karel! Maar zij verklaarden het echter, en zij ondernamen het ook, want zij zonden een Leger, bestaande uit Krijgsvolk en duizenden van Carmagnolen naar onze Grenzen, en dus noodzaakten zij de Prins, en de Staaten die hem getrouw bleven, om het geweld af te keeren.
Carmagnolen! Wat voor slag van Volk was dat? Waren dat Fransche Soldaten te voet, of Ruiters te paard?
Neen! Het was een gemengden hoop van volk, in Frankrijk tot den dienst gedwongen, en uit andere Landen, daar zij de Fransche Vrijheid en Gelijkheid hadden doen aanneemen, mede gevoert. Het waren noch Soldaten, noch Ruiters, maar hadden het aanzien van landlopers, en vagebonden. Zij hadden bijna geen schoenen noch kousen aan de voeten, noch klederen aan het ligchaam. Een linnen Kiel vol gaten, daar den huid doorscheen, of een oude deken, wemelende van ongedierte, om den hals, was de monteering van de meesten, en zonder Geweer of Wapenen. Velen hadden geen broeken aan. Van hier, dat zij Sans-Culottes dat is Broekelozen genaamd werden.
Kon de Prins, met ons Leger dat Volk niet verdrijven?
In andere en gewoone oorlogen zou dat
| |
| |
geen moeite geweest hebben mijn Zoon! doch in dien ongewoonen oorlog, gelukte dat niet. Twee jaaren lang wierd denzelven gevoerd in de nabijheid van ons Land, om den Intocht van die benden te beletten, waar in onzen tegenwoordigen Souverein, benevens zijnen doorluchtigen Broeder, Prins Fredrik van Oranje, wonderen van dapperheid betoonden, maar het baatte niet. De ervaring leerde, dat als God afbreekt, geen Schepsel bouwen kan, en dat Hij het verwerpen en miskennen van zijne Zegeningen, en meer andere zonden en ongerechtigheden , wilde 't huis zoeken.
Dat was toch wel ongelukkig voor braave menschen, die nooit naar de Franschen verlangd hadden!
Dat is zoo Karel! Maar in algemeene Volksrampen, moeten de beteren, zoo wel als de slegteren deelen. En behalven dat, Gods oordeelen zijn altoos naar waarheid, dus moeten de menschen die billijken, en daar uit gerechtigheid leeren. En, om dat oogmerk van God te bereiken, trokken de Franschen in het Land.
Evenwel als Vrienden, vertrouw ik?
Vriendschap in de mond Karel! Maar Vijandschap en alle boosheid in het hart! Dat toonden zij al, toen zij pas in het bezit van Gelderland waren, en gereed stonden om het geheele Land te overweldigen.
Waar toonden zij dat Vader!
In de Stad Zaltbommel. Want, na dat zij, uithoofde van de sterke Vorst, over de Stads graften in de Stad gekomen, en geen tegenstand van de Burgers ondervonden hadden; sloegen zij aan het plunderen van de winkels,
| |
| |
en dwongen de Menschen, hun Geld, Klederen, Goud, Zilver, Juweelen, en Horologien enz., onder vele bedreigingen en geweldenarijen, af.
Dat was waarlijk een droevig begin, en een bewijs, dat zij eerder als Roovers, dan als Vrienden kwamen. Toonden de Opperhoofden hun ongenoegen daar niet over?
Hoe kan men dat verwachten Karel! daar dezen geen zes dagen daar naa toonden, dat zij het geheele Land zich toe eigenen wilden, wijl zij het oor naar de ruimste aanbiedingen van een stilstand van Wapenen, voor eenige dagen, of naar het sluiten van eene Capitulatie, niet neigen wilden.
Dat is toch immers een gewoon gebruik in den oorlog Vader! al heeft 'er de grootste vijandschap plaats?
Of dat nu al het gewoon oorlogs gebruik is, bij redelijkdenkende Vijanden, deze zogenaamde Vrienden en Verlossers begreepen het echter anders.
Bij welke gelegenheid toonden zij dat?
Toen 'er een Staatscommissie uit den Haag, hun naar Utrecht te gemoet gezonden werdt, om schikkingen te maaken. Want, naa dat zij die Commissie op een trotsche en hoonende wijze behandeld hadden, wezen zij niet alleen alle voorslagen en aanbiedingen, tot een stilstand of verdrag, van de hand, maar voegden 'er een Tijrannieken eisch bij, waar uit men kon opmaaken, dat hunne Vriendschap niet beter was, dan die van Caïn jegens zijn broeder Abel.
Wat eischten zij dan Vader?
Niets minder, dan dat wanneer de Prins
| |
| |
van Oranje met zijne geheele Vorstelijke Familie het Land verlaten hadt, zij als dan naar voorslagen van verdrag of schikkingen eerst hooren zouden.
En moest dien goeden Vorst met zijne Familie, zich daar aan onderwerpen?
Wat kon de Prins anders doen? Deedt hij het niet; Hij stelde geheel Holland aan hunne reeds betoonde roof en plunderzucht bloot. En daar hij het Land en de Ingezetenen, zelfs zijne bitterste Vijanden, aan dat onheil niet wilde bloot stellen, verkoos Hij liever met gevaar van zijn leven, en het verlies van Zijne heerlijke Goederen, die dwingelanden te wille te zijn.
Dat was zeker wel een groot bewijs van de liefde, die de Vorst voor het behoud van het Land, en zelfs voor zijne Vijanden hadt. Hij moet al een zeer braaf en lijdzaam Man geweest zijn Vader!
De Zon heeft maar zelden Zijns gelijken, in braafheid en goedheid, onder de Vorsten bescheenen Karel. En dus toonden zij hier in hunne Tijrannij reeds.
Wanneer, en op welke wijze voldeedt de Prins aan dien willekeurigen eisch?
Oogenblikkelijk toen Hij kennis van dezelve kreeg. Want, niettegenstaande het streng koud was, en het hem om zijn levensbehoud niet geraden was, om de reize naar een ander Land, met rijdtuig te ondernemen, bleef 'er aan Hem geene andere keuze over, dan zulks ter Zee te doen, en zich, benevens het geheele Vorstelijke Huis, aan de grootste ongemakken en gevaren bloot te stellen.
| |
| |
Het Vorstelijk Huisgezin ging dan zeker aan boord van een Oorlogschip?
Had dat hun lot nog kunnen of mogen zijn, het zou het ongemak en gevaar nog veel verminderd hebben, maar het werk eischte bij de Tijrannen spoed, dus moesten de Vorsten, de Vorstinnen, en onzen geliefden Erfprins, pas 2 jaaren oud, in een Pink, zich aan de ongenade van strenge Vorst, en Sneeuw, en Wind, en Golven overgeven.
In een Pink. Wat zijn dat voor Vaartuigen?
Visschers-Schuiten, daar de bewoners van de Zeedorpen, in de nabijheid van den wal, de versche Visch in vangen.
Zulke Vaartuigen waren immers daartoe niet geschikt? Of hebben zij nog al goede roeven?
Gij meent Cajuiten denk ik. Wel neen Karel! Slegts een bekrompen slaaphokje voor de Commandeur en de 3 a 4 man, die met hem ter Vischvangst gaan, dus moesten de Verdrevelingen zich in het ruim behelpen, onzeker wanneer Zij, uit hoofde van het IJs en de Sneeuw en Vorst, het vaste Land wederom betreden zouden.
Welk een afschuwelijke Tijrannij! Ik dagt niet dat de Franschen zoo met de Prins gehandeld hadden. Hoe erg moeten zij het dan wel met de Burgers gemaakt hebben?
Ik zal in ons volgend gesprek een begin maaken, om U zulk te verhalen. Thans heb ik daar de tijd niet toe.
|
|