Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
Dichterlijke Handschriften, waarvan het dichtstuk: 's Menschen bestemming door ons met genoegen gelezen is, en veel overeenkomst met den dichttrant van R. Feith heeft. De wormstekige Appel, in den smaak van Vader Cats, is een lief versje, dat wij hier om 's mans dichttrant te doen kennen, mededeelen: Wanneer een fruitwijf applen heeft,
En een' daarvan den kooper geeft;
Als dan die appel is doorwormd,
Of door een kwade steê misvormd,
Dan zal zij hem dien listig biên,
En van de goede zij doen zien;
Maar is hij rondom gaaf en goed,
Dan is het, dat zij anders doet:
Dan rolt zij hem op hare hand,
En laat hem zien aan alle kant.
Zoo is het met een jonge meid,
Van wie men niet het beste zeit,
Als dat zij mist der maagden schat,
Als dat zij mist ik weet niet wat;
Wanneer zich dan dat weeldrig kind
In eenig goed gezelschap vindt,
En dat een hupsch en jong gezel,
Uit jokkernij en boert en spel,
Haar om een vriendelijk lachje plaagt,
Haar enkel om een kusje vraagt,
Dan schijnt zij bloode en niet te boud,
En wonder stug en bijster koud;
Dan roept zij wee! en o! en ach!
En wijst hem af met slim bejag;
Dan kijkt zij al te lijdig kuisch.
Als waar' zij niet van zoenen t' huis;
Dan kijkt zij als ik weet niet hoe,
En schijnt het zoete fleemen moê.
| |
[pagina 406]
| |
Maar, hoor een eerbaar maagdelijn
Zal nooit zoo kiesch en keurig zijn;
Zij rekent het voor geene schand',
Als haar een frissche en jonge kwant,
Te midden van de blijde jeugd,
Te midden in de gulle vreugd,
Te midden in de vrolijkheid,
Al stoeijende om een kusje vleit;
Zij weet, ofschoon het ieder ziet,
Dat zij aan hem een kusje biedt,
Dat haar gezelschap dit geval
Haar niet ten kwade duiden zal.
Daarom, gij Derens! tot besluit,
Zoo trekt hier deze leering uit:
Wanneer u ten gepasten stond,
Als gulle blijdschap heerscht in 't rond,
Een jongman om een kusje kwelt,
Zoo houdt u niet gelijk ontsteld,
Zoo houdt u niet gelijk verveerd,
Dewijl ons de ondervinding leert,
Dat als een vrijster zich gedraagt
Als of haar nooit een kus behaagt,
Als of zij had een walg er van,
Men haar niet veel vertrouwen kan:
Voor mij, ik hou het voor gewis,
Zij knijpt de kat als 't donker is
Ga naar voetnoot1.
J.C.K. |
|