[Antonius Walaeus]
Walaeus (Antonius), Hoogleeraar
in de godgeleerdheid te Leyden, schijnt bij zijne
veelvuldige werkzaamheden, nog lust gehad te hebben, zich met de Nederduitsche
dichtkunst te verpozen. Slechts één stukje is ons van hem ter
hand gekomen, dat zijne verdienste heeft; het is gemaakt op de Rymen van
A. Hofferus, en voor diens
Nederduitsche Poemata te vinden. De aanhef luidt:
De duytsche Poëzy, die eertijts lach versteecken
In eenen duystren hoek van 't Camerspeelders gild,
Of in het slechte breyn van ongeleerde leecken,
Die sonder wet, of slot daer rijmden in het wild,
Die heeft in onsen tijt haer hooft zeer opgeheven,
En neemt haer eygen plaets weer in, en eerste rust.
Geleertheyt, ende deucht, met eer, en met wel leven
Geselschapt, sijn nu haer vermaeck, en meeste lust.
J.C.K.