Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
[Gabinus de Wal]Wal (Gabinus de), geboren te Leeuwarden, den 30 December 1785, en overleden den 22 September 1833, als Hoogleeraar te Groningen, heeft zich door zijne schriften, in de geletterde wereld, als een bekwaam regtsgeleerde doen kennen. Minder bekend is het, dat er ook proeven van zijnen gelukkigen aanleg tot beoefening der Nederduitsche dichtkunst bestaan. Zij zijn: de Vernedering en verlossing des Vaderlands in twee zangen, in 1814 uitgegeven; Zangen bij de plegtige viering van het vijf en twintigjarig bestaan van het Departement Leeuwarden der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, in 1817 gedrukt; Zangen bij de plegtige viering van het derde Eeuwfeest der Kerkhervorming door de Hervormde Gemeente te Leeuwarden, in hetzelfde jaar ter zelfder stede in het licht gekomen; voorts Klagte van Ceres naar Schiller, met het jaartal 1812, en Aan mijn Kind, bij zijne geboorte, met dat van April 1807 geteekend, beide in de Mnemosyne opgenomen. Deze dichtstukken doen ons bevroeden, wat wij van De Wal zouden hebben mogen verwachten, indien hij zich aan de beoefening der dichtkunst meer opzettelijk had kunnen toewijden, als wanneer hij ongetwijfeld eene aanzienlijke plaats in de rij der Vaderlandsche dichters zou hebben ingenomen. ‘Zijne Klagte toch van Ceres naar Schiller,’ zegt een bevoegd beoordeelaar, ‘geeft ons de schoonheden van het oorspronkelijke, zoo veel mogelijk, ongeschonden terug, en mag tot de fraaiste dichterlijke navolgingen in onze moedertaal geteld worden, en | |
[pagina 336]
| |
het dichtstuk: Aan mijn kind bij zijne geboorte, drukt de gevoelens van het diep bewogen vaderhart in echt dichterlijke taal, op eene zoo kunsteloos bevallige en liefelijk roerende wijze, uit, dat hetzelve eenen Smits, Van Alphen, Bellamy of Nieuwland volkomen waardig zou wezen Ga naar voetnoot1.’ Ten bewijze halen wij de volgende regels daaruit aan: Hij, wien de rijkdom 't hart voldoet,
Behou zijn aangebeden goed,
Geveiligd door zijn schatten.
Ik haak naar zijnen wellust niet;
'k mag meer, dan hem de rijkdom biedt,
In gade en kind omvatten.
Hij, wien de roem het hart ontgloeit,
Wien titel, rang of grootheid boeit,
Verlustig zijne zinnen,
Meer dan de schelle lof der faam
Streelt mij de zoete vadernaam,
Mijne eerzucht is - beminnen.
Geluk dan, overdierbaar pand,
Treed aan de vaderlijke hand
Op 't glibbrig pad van 't leven.
Groei op in kracht, in liefde, in deugd,
Dan wordt uw Moeder hemelvreugd
Op aarde reeds gegeven.
Mijn kind, zij staart reeds op uw koon,
Of daar een lachje zich vertoon',
Zij haakt naar vriendlijke oogen;
Vertraag dan haar genoegen niet,
De lach, die uit uwe oogjes schiet,
Kan Moeders vreugd verhoogen.
| |
[pagina 337]
| |
Ja lach uw' Moeder immer aan;
Laat nooit haar oog een bittre traan,
Om u haar kind ontzwellen.
Verblijd haar hart zoo lang gij leeft,
Dan zal, als 't leven haar begeeft,
Den lach haar dank u spellen
Ga naar voetnoot1.
|