Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[G.C.C. Vatebender]Vatebender (G.C.C.) was, naar wij meenen een Gouwenaar, hij stond ten minste tot die stad in betrekking, zoo als blijkt uit de opschriften van sommige zijner dichtstukjes, voorkomende in een voor ons liggend bundeltje getiteld: Eenige verzen van mij zelv, en eenige overzettingen. Anno 1787-1794, hetwelk alleen voor zijne vrienden gedrukt is. Zijne vertalingen bevallen ons over het geheel beter dan zijne oorspronkelijke dichtstukjes, van welke velen op | |
[pagina 268]
| |
de toenmalige tijdsomstandigheden toepasselijk zijn. Ook schijnt Vatebender in den tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap eene Staatkundige betrekking bekleed te hebben. Ten proeve van zijne dichttrant dient hier een der kleinste stukjes uit den bundel. Onder het Monument ter Nagedachtenis van J.A. Zoutman. Bataav! zoo schetst de kunst u 't beeld van Zoutman af:
Treur - treur met Neêrlands Maagd bij 't al te eenvouwig
graf;
De Zee-God mist in hem één zijner braafste
zoonen,
En wenscht zijn moed en deugd op Doggersbank te loonen;
Hij vogt als Schout-bij-nacht, en keerde als Admiraal;
Won kroon en zwaard en staf en blinkend eer-metaal;
't Geen meer is, 't hart des Volks: de Lijkbusch voert zijn wapen;
De Slang toont hoe hij was voor de eeuwigheid geschapen
Ga naar voetnoot1!
Om ook iets van eenen anderen aard te geven, laten wij hier dat getiteld de Wederkomst volgen: Gistren treurig, neêrgeslaagen,
Zwijgend, mijm'rend, ontevreên,
Ongedurig, ziek door zorgen,
Herssenschimmen, tegenheên.
Heden frisch, hersteld, verreezen,
Als een bloem, door 't zonnevuur
Half gezengd, wanneer hij oprijst
Door den balsem der natuur,
Voel ik 't leven wederkeren,
Dat mij gist'ren schier ontvloodt;
'k Lach om alle waarelds zorgen,
'k Ben gelukkig, rijk en groot.
| |
[pagina 269]
| |
Onweerstaanbaar, krachtig, levend
Dringt een vuur mijne adren door:
Alles heeft een lagchend aanzien,
Alles doet zich lustig voor;
Met den warmen gloed der liefde
Streelt de wellust mij het hart;
't Vergenoegen golft m' in de oogen
Vreugd vervangt de plaats der smart;
'k Zie den weg bestrooid met roosen,
In het uitgestrekt verschiet,
Dronken van hun geur'gen waassem
Denk ik aan de doornen niet.
Wat doet nu mijn moed zoo rijzen,
Wat sloeg gistren dien ter neêr?
Gistren miste ik noch mijn' Lise!
Heden heb ik Lise weêr
Ga naar voetnoot1!
|