Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
[Johannes Stalpert van der Wielen]Stalpert van der Wielen (Johannes), een Hagenaar in 1630 overleden, deed in 1622 te 's Bosch in 40. naamloos drukken:
Vrouwelick Sieraet
Van Sint Agnes versmaet.
Hier beneffens gaet by manier van voorreden een Kleed-Bericht innehoudende de Middelmatigheid, nae de welcke ieder mensch zijn Kleed behoordt te fatconneren. ‘Het geheele werk’ zegt de Heer Hermans, Ga naar voetnoot1 ‘bewijst, dat de schrijver een goed Latijnsch en Grieksch taalkundige, een ervaren godgeleerde en een belezen geschiedkundige was. Zijn prosa-stijl is los en vloeijend. Van zijne gedichten mag ik volmondig nazeggen, wat Siegenbeek van onzen GewestgenootPoirters zegt Ga naar voetnoot2, dat zijne werken namelijk op een' lossen, zwierigen en bevalligen trant gesteld zijn, en geheel den geest van Cats ademen.’ Wij nemen hier ten proeve over en gedeelte van de rede, welke eene vrouw door den minnaar van St. Agnes, zijnde de zoon des Gouverneurs van Rome, in den mond wordt gelegd, om het meisje voor den verliefde te winnen. Ghi siit daer hi van spreeckt; ghi, deer hi staeg om denckt,
Wat voedsel dat m' hem breeckt, wat drincken dat m' hem
schenkt,
En is het niet gesaust als metten zoetsten Balsem
Uws naems, al waert Zukaet, het dunckt hem niet dan alsem,
Dan myrrh', dan geele gal. Helas! den jongen held
Toont overal de kracht, tuigdt om end' om tgeweldt
| |
[pagina 184]
| |
Vant lieffelicke vier, twelk hi uit uw bruin oogen,
Tot in het diepste toe ziins harten heeft gezogen.
Ziin wapentuig verroest; hi gaet niet meer te jagt;
Bellona werdt weerzien; Diana blijft veracht;
Minerva nog veel bet; ziin dagelickschen handel
En is schier anders niet als met gestage wandel
Te gaen voorbi uw deur, te letten op uw glas.
Gaet maer eens aen den Raem, ick weet ghi zult hem ras
Zien komen, of te voet of op ziin Rosch zien riden.
En dat tot geenen eind als om zich te verbliden
Maer eens door uw gezigt. Of is het dat de nacht
Hem van de straten weerdt, zoo hoort men niet dan klagt
Van hem, nu op den boog, en nu eens op den koocker
Of zeecker op het vier, 't welck die verblinde stoocker
Ga naar voetnoot1
In u lui heeft geboet, met zoo oneffen hand,
Dat daer in hem gevoedt werd een gestaegen brand;
Ghi, recht als heel berooft van allerlei gevoelen,
Geen mededuld en toondt, ziin vlammen te verkoelen.
Dit doet hem huiden eens schier staecken al de hoop,
En nu hem morgen weer, met een vervatte loop
Eens draven, als voor heen, door straten en door wegen;
Zoo lang tot dat hi weer het avondtuer gekregen
Heeft, dat hi uw gezigt maar eens en heeft gezien.
Hier over hoordt men hem zich zelven weerom bien
Geluck, met zulcken moed als of hi, Edel Ridder,
Alreé waer van uw zin gebleven een verbidder.
Men voelt het aen ziin mond, men ziet het aen zijn hand.
'k En zeg niet van papier, daer werdt nauw eene wand
Gevonden in 't Palleis ziins vaders, daer nae 't leven
Met vaersen niet en staan uw gracien geschreven;
Den planten van ziin hof, de vruchten all te zaem
Bewassen met uw lof, besproeijen met uw naem
Jae kost hi oock de vlucht der vogelen bedwingen
Men zou de gansche lucht uw loven horen zingen, enz.
Ga naar voetnoot2
|