Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
sive pars prima poëmatis jocoserii in quatuor anni partes, d.i. Lente of eerste deel van jok en ernst op de vier getijden des jaars. Ga naar voetnoot1 Linksch de Latijnsche, regts de Hollandsche verzen. Vóór het werk gaat een berigt ook in 't Latijn en Hollandsch aan: De braave borsten die Apollo heeft gesticht uit beter leem, hen wijdt Thalia dit gedicht, daarin betuigt hij: Hier siet ge op luchten trant de Friesche Sangheldin
't Belachelijk gedrag des Volks blijmoedig speelen
In 't eerst Bedrijf, de Lent' des jaars. Drie and're deelen,
Die sullen volgen, is slechts 't Eerste na uw' sin.
Behaagt u 't voorspel, sij sal u noch meerder geeven
Van 't selve slag; sij discht u Ernst en Kluchten op,
Doch neuriet voor geen stuirsch- en nors gefronsde kop
Van Cato, of Curius, maar wil in vreugde leeven;
Wil minsaam boerten met een édelaardig Vrind,
Wanneer gelegenheid haar' geest noopt tót vermaken;
Niet datse 't deftige én het statige wil wraaken,
Wijl sij ook hier haar toon, en tong in Ernst ontbindt, enz.
Van 1700 tot 1702 werden de drie andere deelen: Somer, Herfst en Winter, bij den zelfden boekverkooper uitgegeven. Op het einde maakt de opsteller zijnen naam bekend, met een berigt aan den lezer, waarin hij, onder anderen te kennen geeft: ‘Indien ge de moeite neemt van deeze afzetsels naauwkeurig met haare oorsprongkelijke te paaren, zult ge mogelijk bevinden, dat in de eerste, op eenige plaatsen, meer dan in de laatste gezegd wordt. | |
[pagina 103]
| |
De reden is, om dat de schrandere vinder van het Origineel, na de vertaaling, en wijl het werkje reeds onder de pers zweette, hier en daar niet alleen veel verandert, maar ook zelfs, volgende de rijkheidt sijner invallen, zomtijds een en meer verzen heeft ingevlijd. Ons bestek daarom geheel te verhanselen, was der pijne niet waard, schoon de tusschenlassing ons grooter moeite, als de eerste overzetting gekost heeft. Deze is zo kortstondig geweest, en zo onrijp ter drukkerij bevordert, zelfs zonder doorkneede verstanden in dit stuk raad te vraagen, hoe wel tegens de ernstige lessen van Horatius, (die hij aanhaalt), dat we 't u naauwelijks durven zeggen, enz’ - Hier uit schijnt te blijken, dat hij door het Origineel den Latijnschen tekst verstaat, van eenen meer schranderen vinder, dan hij, afkomstig, en dat de Hollandsche tekst van hem minder uitvoerig en ook slordiger is uitgewerkt. Wij staan verlegen in onze beoordeeling van dit zonderlinge werk; dichterlijke waarde heeft het weinig of niet. De verzen zijn meestal stroef. De kieschheid wordt er maar al te veel in uit het oog verloren; hier en daar leest men schandelijke bordeeltaal. De satyrike toon die Sande aanslaat ‘om 't belachelijk gedrag des volks’ te berispen, is de ware toon niet, zoo als Horatius, Juvenalis en anderen aansloegen, die wel eens de lever doen schudden. - In de Lente of eerste deel van Jok en Ernst, gispt hij, naar verdienste den dwazen bloemenhandel die in zijnen tijd vele tot den bedelstaf bragt, maar hoor eens op welk eene wijze: | |
[pagina 104]
| |
Doch nu staan andre sotheeden te verhaalen,
Wel waard dat men se in dicht belache, en daar op smaale;
Want wijl de gekken, en haar' dwaasheên overal
Sich op doen in een schier onnoemelijk getal,
Bij Burg'ren, Lien van staat, bij Jongen en bij Ouden,
Gelooft me, valt het swaar, van lachchen sich te onthouden.
Siet hier een Snijder, en een loosen Vógelaar,
Een Koopman, Kruidenier, én dwaasen Mólenaar,
Den Weever, en die 't leer én lakenen bereyden;
Elk heeft een kleine tuin in perken nét gescheyden,
Met rijk gebloemt versiert, daar hij de ted're plant
Sorgvuldig aankweekt uit het saad met eigen hand;
Geen kóste, en arrebeid sal deese Maats verveelen,
Hoop op onsék're winst kan alles rijklijk heelen
Ga naar voetnoot1.
Het lust ons niet, uit de andere deelen, ook proeven aan te voeren, en te zien of er in dien hoop hier of daar een pareltje te vinden ware. Achter dit zoogenaamde Jok en Ernst, vindt men een oorspronkelijk rijmstuk van Sande: Blijde intrede van J.W. Friso enz. enz. enz. met sijne Doorluchtige Gemaalinne, Princesse Maria Lovisa enz. Te Leeuwarden, bij Hero Nauta 1709. Het begint even als in eene nieuwjaars prent:
Doorluchte Vorst, gun, dat mijn' tedre Zangheldin
U en Haar Hoogheidt, Uw doorluchte
Gemaalin,
Bij 't vrolijk handtgeklap der aangedrongen menschen,
In 't Groote Huwelijk geluk en zegen wensche, enz.
J.C.K. |