Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Lubbertus Rietberg]Rietberg (Mr. Lubbertus), geboren te Zwolle in het jaar 1784 en aldaar den 14 Maart 1826 ongehuwd overleden, was doctor in de regten en Artium liberalium magister Phil. doctor. Hij gaf op 24 jarigen leeftijd zijn eerste gedicht uit: Het geluk der liefde getiteld, dat eene gunstige verwachting van zijn talent deed opvatten. Eene opvatting die zijne later uitgegeven dichtbundels, gelijk de Lentelooveren in 1810, Poezij in 1814, en Dichtbloemen in 1825 gunstig onderschraagde. Hij had zich voornamelijk in de school van R. Feith gevormd, wiens vriendschap hij zich had verworven - teregt getuigt de bevoegde kunstregter J. Immerzeel van zijne gedichten dat zij zinrijk en gespierd zijn, en smaakvolle blijken van zijne geleerdheid dragen. Zijne voortrefelijke dichtstukken de Jeugd van Cimon zoon van Miltiades den Athenienser en Epaminondas kunnen hier van ten bewijze verstrekken. Tot eene proeve schrijven wij uit het laatste de volgende regels af: | |
[pagina 83]
| |
o Vriendschap! zoete troost in onheil en
verdriet!
Daar gij den sterveling uw schild tot wering biedt,
Wanneer hij, afgetobt door rampen en ellenden,
Des noodlots scherpe pijl vergeefs poogt af te wenden;
Of als ge, op 's levens zee, door storm op storm beroerd
De veege kiel geleid en door de branding voert;
Terwijl ge, 't somber hart, in diepen rouw bedolven
Vertroost als 't licht der maan, dat glinstert op de golven:
Of als de zilvren daauw, bij zwoelen zomernacht
Het brandend aardrijk koelt, dat naar verkwikking smacht,
o Vriendschap! 't was uw vuur, dat ook mijn' Held ontgloeide;
Wanneer van 't warmst gevoel zijn boezem overvloeide;
En hij als 't koestrend licht der warme voorjaarszon
Den bloezemknop der hoop vertrouwlijk oopnen kon,
Of in den bangsten nood, bij 't wanklen zelfs van 't leven,
Zijn eigen bloed ten prijs van zijnen vriend dorst geven
Ga naar voetnoot1.
Gelijk ook deze: Zoo treft Regtschapenheid, die 's werelds rampen tart,
In 't midden van haar leed vaak 't ongevoeligst hart,
Zij doet zich in haar' glans door 't woeste graauw vereeren,
En perst den eerbied af van 's aardrijks opperheeren.
De schulp verberg haar vrij in 't nederig gewaad,
Gelijk de nachtviool in 't gras verscholen staat,
Ze ontleent haar waarde niet van 't koninklijk scharlaken,
Maar zal ook op den troon den vorst gelukkig maken
Ga naar voetnoot2.
R.A. |