Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem van Ollefen Casparsz]Ollefen Casparsz (Willem van) heeft, in 1783, doen drukken: Proeve van Muzikale Uitspanningen, in 1797 Tooneelpoezij, die vloeijend berijmd zijn, doch zich niet boven die van de meeste zijner tijdgenooten verheffen. Ook treft men onderscheidene stukken van hem in de Kleine Dichterlijke Handschriften aan, van welke wij hier mededeelen het begin van dat getiteld: de Mensch. Wie zijt gij toch, o mensch, die u veelal gedraagt,
Als waart gij boven 't lot van all' wat leeft verheven,
Daar 't minste toeval, 't welk uw zorgloosheid belaagt'
Een onverwachte schrik, een damp, u kan doen sneven!
Gewaande gunstling der Natuur!
Gij zijt een plant van korten duur!
| |
[pagina 12]
| |
Uit tijdlijk stof gevormd, ontvangt ge, in
duisternis,
Een stoflijk wezen, dus ook stoflijke eigenschappen;
Een wezen, dat voor zijne ontbinding vatbaar is;
Dat smart en pijn gevoelt, langs meer of minder trappen:
Ja, somtijds zinkt gij weêr in 't niet
Eer 't oog, voor 't eerst, het daglicht ziet!
Zoodra gij ademhaalt, staat de onverzoenbre dood
Gereed, om 't weefsel van uw leemen hut te sloopen;
Als 't medelijden dan haar' boezem niet ontsloot,
Voedt ge, in uw' aanvang reeds, uw' donkren grafkuil open
Gij zijt een bloem, die vaak de wind
In 't eêlst van haren bloei verslindt enz.
Ga naar voetnoot1.
R.A. |
|