Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Petronella Moens]Moens (Petronella), geboren den 16 November 1762, te Kubaard bij Franeker, werd op haar vierde jaar door eene kwaadaardige soort van kinderpokken en tegelijk niet minder gevaarlijke scharlakenkoorts aangetast, waaruit zij haar geheele leven blind bleef. Des niettegenstaande wist deze begaafde vrouw op een uitmuntende wijze de bekoorlijkheden der natuur af te schetsen; bijv. Koom, liefste hartvriendin! zie wêer de azuure boogen
Door de uchtend ingelegd met purpere Amathist.
Koom,'t bloemtjen lacht u aan, 't wordt, voor uw tintlende oogen,
Op 't pragtigst gevernist.
Elk woudchoraaltjen zal uw minzaam hart doen gloeijen,
Wen u de Lentezon, al vleiend, wakker streelt;
Zie in uw ruimen tuin dan Liefde en Blijdschap bloeijen,
Daar ge in heur zoetheên deelt.
Ja, Lente! kweekster van de reinste zaligheeden!
Ik zie, hoe noeste vlijt op Bijënvlerkjens vliegt:
Zorg bouwt het vogelnest en Min wordt, weltevreden,
In 't schomlend loof gewiegd.
'k Hoor 't Bijtjen hier, al brommend, om mij zweeven,
Daar 't zuivre honig uit den jongen bloemkelk zuigt,
ô Diertjen! dat al 't zoet van het gezellig leven
Der Maatschappijen tuigt.
| |
[pagina 426]
| |
De trouwe Tortel maakt, in donkre schâuw gedoken,
Met zijn beminde Duif, al kirrende, zijn nest.
Het vinkennestjen wordt, in 't groen der haag verstooken,
Ginds op een tak gevest.
Neen, lief gepluimd geslacht! niets kan uw' ijver dwingen,
Daar 't bekjen, 't kleevend lijm, met mos en strootjens mengt;
'k Hoor 't Nachtegaaltjen nu gebrooken toonen zingen,
Daar 't wijfjen bouwstof brengt;
De wooning is gereed, nu 't diertjen, ongedwongen,
Een vedren kraambed uit het donzig borstjen spreidt:
Straks vergt het heesch gepiep der pluimelooze jongen
De trouwste tederheidGa naar voetnoot1.
Talloos zijn de gedichten, die, het zij afzonderlijk, het zij in onderscheidene dichtbundels, van haar het licht zagen. Al gedoogde ons bestek het, wij zouden ons niet in staat zien er eene volledige lijst van mede te deelen. Wij vergenoegen ons dus met hier te vermelden, dat niet minder dan twaalf dichtstukken van haar eene bekrooning ten deel viel, waaronder vijf met goud. Van het laatste dier prijsverzen, getiteld Antwerpen verheerlijkt door de groote mannen, die het heeft voortgebragt; prijsvers, opgegeven en bekroond door de Rederijkkamer: den Olijftak; diene hier de aanhef ten proeve: Antwerpen! zusterstad van de eerste handelsteden,
Waarop Europa zich beroemt,
Schoon uw geboorte schuilt in 't zwartbewolkt verleden,
Toch werd al vroeg uw naam genoemd.
Geen woeste reuzenmagt heeft u dien naam gegeven -
Neen! boven wreed geweld hebt ge u van ouds verheven:
Dit tuigt der eeuwen stof, dat om uw muren stuift.
Dit tuigt uw koopvaardij, die op de Schelde wiegelt,
't Zij in dien grijzen stroom zich lieflijk maanlicht spiegelt,
't Zij storm zijn baren als met zilvren pluimen kuift.
| |
[pagina 427]
| |
Een fiere handelgeest bleef u van ouds bezielen;
Hij dwong voor u, aan Schelde's boord,
Een kostbaar offer af van rijkbevrachte kielen,
Zelfs uit het verste wereldoord.
Ja! 't was de handel, die uw welvaart grootsch deed bloeijen:
Hij was de reus, die 't goud u in den schoot deed vloeijen,
Maar als de statige eik, de vorst van 't lomrijk woud,
Wiens loverkroon tot in de wolken is verheven,
Die, schoon de stormen vaak en blad en tak doen beven,
Onwrikbaar toch zijn' stand door de eeuwen heen behoudt.
Zóó, achtbre koopstad! bleef, bij 't woên van staatsorkanen
Of twist, die 's burgers heil verpest, -
Schoon de onweêrswolk de zon uws voorspoeds kon doen tanen,
Uw onuitwischbre roem gevest.
De hand des tijds houdt pracht noch aardschen rijkdom heilig.
De schoonste koopstad was voor 't wisslend lot nooit veilig.
Maar namen als Homeer', Apelles, Phidias
En andren zweven, rijk omkranst met glorielover,
Op vleuglen van den tijd naar volgende eeuwen over,
o Stad! met elken naam, die u ten sieraad wasGa naar voetnoot1.
Bijzonder veel genoegen vond zij er in, om voor de Nederlandsche jeugd te schrijven, en vooral ook om haar met de groote daden onzer voorvaderen bekend te maken. Daaraan hebben wij dan ook het lieve boekje, getiteld: Tafereelen uit de Nederlandsche Geschiedenis, dichterlijk geschetst voor de jeugd, te danken, waarin wij op iedere bladzijde, de liefde tot den grond harer geboorte zien doorstralen. Zoo zingt zij in het stukje getiteld: Het beleg en innemen van Haarlem. Bij de uchtendglansen der Hervorming,
Ontwrong zich Haarlems burgerij,
Ondanks beleg'ring en bestorming,
Aan 't ijz'ren juk der dwing'landij.
| |
[pagina 428]
| |
Welk lot ook Spanjes wrok bereidde,
Bezield door dorst naar burgerbloed,
Doe ook Don Fredrik dreigde of vleide,
Wat schrik ook 't moordgeschut verspreidde,
Nooit wankelde der braven moed.
Gij baardet niets dan angst en zorgen,
O strenge, o koude wintermaand!
Verschrikk'lijk daagde uw achtste morgen:
De vorst had 's vijands pad gebaand.
Waar 't oog zich van den wal moog' wenden,
't Met zilv'rig dons bestrooide land
Wordt overdekt met Spaansche benden,
Die eerloos 't regt der menschheid schenden,
Wier woede stulp en dorp verbrant.
Don Fredrik, die zijn veldbanieren.
Zoo vaak met Neêrlandsch bloed bespat,
Van de opgeworpen schans doet zwieren.
Vraagt stout om de overgaaf der stad.
Die vraag doet ed'le drift ontwaken.
In aller naam zegt Ripperda,
Wien heldenvuur de borst doet blaken:
‘Dat, vóór wij eer en pligt verzaken,
De stad in bloedig puin verga!’
Ja, krijgsliên, burgers, overheden,
Elk schaart zich om de vrijheidsvaên,
Elk staaft voor 't oog van God zijne eeden
En gespt vol drift het harnas aan,
Zelfs 't knaapje naar den wal getrokken,
Hoe zwak zijn arm nog is gespierd,
Torscht lans of krijgsspeer onverschrokken,
Terwijl de helmpluim om de lokken
Des afgeleefden grijzen zwiert.
Deze verdienstelijke dichteres overleed in den nacht, tusschen den 3 en 4 Januarij 1843 te Utrecht, waar | |
[pagina 429]
| |
hare nagedachtenis plegtig gevierd werd, door het departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, den 16 Maart daar aanvolgende, ter welker gelegenheid de Heer J. Decker Zimmerman eene gedachtenisreden uitsprak, die, met de Herinneringen, aangaande Petronella Moens, door W.H. Warnsinck Bz., gedrukt is onder den titel: Petronella Moens door W.H. Warnsinck Bz. en J. Decker Zimmerman. |