Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Nicolaes van Milst]Milst (Nicolaes van), Pastoor van het Beggijnhof, te Breda, waar hij, omtrent het jaar 1705, overleed, was een vrij vloeijend volksdichter, die op den toon van Cats en Poirters de lier hanteerde. Wij kennen drie werkjes van hem alle in proza maar met versjes van zijne hand doorweven; namelijk: Iezus ghekruyst, en ghestorven voor het Welvaren van den Mensch, ofte het vermaeck der Ziele, bestaende in vyf Meditatien op de vyf glorieuse wonderen van den Gecruysten Iezus, Antwerpen Franc van Gaesbeek 1693, 120. Christelycke Beweegh-Redenen tot eene salige vreese, om af te weiren alle sorgeloosheydt der siele. Den derden druck vermeerdert tot een volkomen werxken. Hij wordt een saligh Man geseydt,
Die steeds in vrees sijn leven leydt.
Tot Breda gedruckt by Peter Seldenslach in de Corte Brughstraat in de Drukkery Anno 1703. 120, en Het houte sleutelken tot openinge van het Menschen Hert, gepast op eenige woorden van d' Evangeliën, die Sondaghs, en 's Heyligh dags door het geheel Jaer, en op eenige besondere Feesten, oock al de dagen van den Vasten in de kercke worden voor-gelesen. Daer komen noch by eenige Leskens voor den Advént. t' Antwerpen by Franciskus van Gaesbeeck, Boeckdrucker, woonende op d' Oude Coren-Markt in den Ackerman, Anno 1706 120. | |
[pagina 421]
| |
Uit het tweede stukje volgt hier ten proeve het stukje getiteld: Laster. Selden wordt er iedt bedreven,
Soo volmaeckt van alle kant;
Datter een verdraeyt verstand
Niet en kan wat tegen geven;
Jae het gene hij, uyt haet,
Niet sal keeren in het quaedt.
Hebben zoo de booze Joden
Midts hun averrecht gemoedt,
Niet verdraeyt het grootste goedt?
Soo verdraeyt men Godts geboden,
En, dat Christus heeft geleert,
Wordt noch alle daech verkeert.
Laetse zeggen, wat se willen
Siet maer toe, dat uw gewis
Altijdt vrij van sonden is;
Gy kont u hier mede stillen
Datter niemandt, wie het zij,
Is van quaede Tongen vrij.
Goedt te doen, en quaedt te lijden,
Is een teeken van de deughdt,
En den wegch tot 'sHemels vreugdt;
Wilt u dan veel eer verblijden,
Als gy goed doet, en wat lijdt,
Als dat gy daer tegen strijdt Ga naar voetnoot1.
|
|