Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
[Petrus Hofstede]Hofstede (Petrus), Doctor in de Godgeleerdheid, Hoogleeraar in de zinnebeeldige Godgeleerdheid, de kerkelijke Geschiedenis en Oudheden aan de Illustre School, leeraar der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Rotterdam, lid van de Zeeuwsche Maatschappij der Wetenschappen te Vlissingen enz. bezat, hoe hoog en diep geleerd ook, geen' verheven dichterlijken geest, ofschoon, het geen ons van hem is voorgekomen, niet onder het alledaagsche van dien tijd behoort, krachtig zelfs kan het bijschrift genoemd worden, dat hij maakte op D. de Superville Predikant in de Waalsche gemeente te Rotterdam. Een Borger stout, noch laf,
Die nogthans, naer Gods woord, den Keizer 't zijne gaf:
Een Christen in zijn werken,
Die Weêuw en Wezen plag met tong en hart te sterken:
Een hater van den schijn,
Die meer in daad, dan naam, Godvrugtig wilde zijn:
In voorspoed laag van oogen,
Dog, onder drukkend kruis, nooit hooploos, neêrgebogen;
Scherpzinnig, wikkend, wijs,
En in zijn blonde jeugd reeds in geleerdheid grijs:
Beschaafd in taal en zeden:
Een kragtig Bidder, en van ieder aangebeden,
Die aller harten stal
Met heusheid, en een mond, vervuld met hemelval,
Die deed het geen hij leerde.
Wiens Evangeliezwaard nooit ledig wederkeerdeGa naar voetnoot1.
Kortom die zeggen kon;
Schoon van dat zeggen wars: ik kwam, ik zag, ik wonGa naar voetnoot2.
In 1752 gaf hij Bloemen uit, Bestrooit op het graf van W.C.H. Friso, Rotterdam 1752. J.C.K. |