Ik zal zijn trouw herdenken;
En bidden dat hij, in mijn smart,
Mijn zusje Ceetje een beter hart,
En mij geduld wil schenken.
Opmerkelijk is het, dat, juist ter zelfder tijd, in dezelfde stad, twee onderscheidene personen, die, zoo wij wel onderrigt zijn, geen vrienden waren, hetgeen trouwens, uit beider staatkundige denkwijzen, in die dagen, niet te verwachten was, zich op hetzelfde, tot nog toe onbeoefend gebleven, dichtvak, het kinderdicht, en beide met gelukkig gevolg, hebben toegelegd.
Wij vinden van 't Hoen ook nog vermeld een dichtstuk: Ter glorierijke Nagedachtenis van Van Bentinck 1781, hetgeen wij echter niet kennen.