Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Maria Heyns]Heyns (Maria) zoo zij geene dochter geweest is van den zededichter ZachariasGa naar voetnoot1, dan behoorde zij zeker tot zijne maagschap en zal omstreeks 1620 geboren zijn, want zij was nog geen 30 jaren oud toen zij in 1647 bij J.J. Schipper te Amsterdam in het licht gaf haar: Bloemhof der doorluchtige voorbeelden daerin, door ware, vreemde en deftige geschiedenissen, leeringen en eigenschappen, alles dat de mensch tot nut en vermaeck verstrekken kan, te bemerken is, uit de schriften van Philippus Camerarius, Michiel de Montaigne en andere schryvers getrokken en vertaelt. Deze vrij lijvige kwartant is grootendeels proza, naar met verzen en prenten uit de Emblemata van Z. Heyns nu en dan afgewisseld, terwijl er hier en daar ook korte rijmpjes van Maria voorkomen, meest overgebragt uit het Latijn, dat zij, even als het Grieksch, schijnt te hebben verstaan. Als eene proeve van haren dichttrant deelen wij hier mede de volgende uit Ovidius vertaalde regels: De tenten pronkte eer met groente, loof en takken,
Die men zoo dertel nu met eedle steenen ciert,
De Raadsheer boude 't land, ontzag geen ongemakken,
En leyde zich op 't stroo wanneer hij moede wiert.
| |
[pagina 225]
| |
De Regter quam om zijn gedingen recht te maken
In Stad, bezweet uit velt van achter zijnen ploeg,
En zag m' een zilvren kop bij iemant, 't was, 's lants zaken
Zijn bij die man verkort, hij is verdacht genoeg.
De bekende regels uit Martialis op Arria en Petus bragt zij aldus over: Toen Arria, uit liefd ter doot,
Haer zelf nu had doorsteken,
Nam zij de pook, van 't bloet noch root,
En gaf ze, in het spreken
Aen Petus; o mijn waerdste man!
Dees steek doet mij geen smerte;
Maer die gij zelf zult doen, die kan
Mij gansch verbreken 't herte.
Zij hield haar verblijf te Schoonhoven, gelijk uit de geestige opdragt aan Sybilla van Griethuyzen, die mede nu en dan de lier hanteerde, blijktGa naar voetnoot1. R.A. |