Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Karel Lodewijk Fournier]Fournier (Karel Lodewijk), die te IJperen in of even voor 1821 moet overleden zijn, liet eene menigte lettervruchten na, die na zijnen dood onder den titel van Nagelatene Tooneelstukken en rijmwerken in 1821 te IJperen in zes deelen in 80 zijn in het licht gezonden. Zijne losse dichtstukken dragen blijk dat hij den trant van Cats heeft willen nabootsen, maar zijne poging daartoe is mislukt. Als hij boertig wil zijn wordt hij plat en wil hij ernstig zijn dan levert hij berijmd proza. De volgende regels uit den Zondvloed kan daarvan tot bewijs dienen: Tienmaal vier dagen plotst het straffend water aen,
'T is alles overstroomd, en alle vleesch vergaen:
Den tijd verloopt, en God indagtig den opregten
En goeden Noachs, doet de winden 't nat bevegten
Zij drongen 't water weg, en 't vrij gebouw blijft staen,
Op 't steil gebergte, der gesmoorde ArmeniaenGa naar voetnoot2.
D' Artsvader hoopt, en zend, om te bespiên de aerde,
Een raef: hy keert niet weer: dat hem misnoegen baerde.
Hy zend een duif: zy keerd; maer door gebrek van strand.
Den Zondvloed had tot nog op aerdryk d' overhand.
Den Godvriend Noach, wagt nog volle zeven daegen:
'T schynt dat in dit getal den hemel schept behaegenGa naar voetnoot3.
|