Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1
(1844)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederduitsche dichters.[Mr. Bartholomeus Abba]Abba (Mr. Bartholomeus) leefde omstreeks de helft der zeventiende eeuw, als regtsgeleerde te Leyden, zoo als wij meenen te moeten opmaken uit het opschrift van het dichtstukje getiteld: Leidens Wellekomst aen d'E Heere Mr. Cornelis de Witt, Borgermeester en Raedt tot Dordrecht, Ruwaert van Putten, Hoogeschoolbezorger te Leiden, hetgeen wij vinden in het Swart toneelgordynopgeschoven voor de gebroeders Cornelis en Joan de Witt. Hij maakte slechts nu en dan een gelegenheidsvers, dat hij met vergelijkingen uit de fabelleer en oude geschiedenis doorspekte. Zijne verzen waren vrij vloeijend, doch hebben geene bijzondere verdiensten; in het Swart toneelgordyn vindt men, behalve dat, waarvan wij hierboven den titel vermeld hebben, nog een drietal | |
[pagina 2]
| |
stukjes allen gerigt aan Leden van het geslacht der De Witten, met hetwelk hij zeer bevriend schijnt te zijn geweest. Tot proeve van zijnen dichttrant strekke het kortste dier stukjes getiteld:
Op d'afbeeldinge van mejoffer Joanna de Witt. Audetque Vires concurrere Virgo.
Hier geeft de schilderkonst, op 't edel tafereel,
Johanna, vrou Natuurs volkomen pronkjuweel,
Een moedige Amazoon, geviert en aangebeden,
Om schoonheit zonder gaede, en werreltwijze zeden.
Indien d' afbeelder meer kon schetsen, dan den swier
Van 's lichaems ommetrek; men zag in 't levend vier
Der flonkrende oogen 't hart van Hollandts adel blaeken.
Men hoort den roozemont orakels in drie spraeken
Ontvouwen; haere hant, zoo teeder afgericht
Op cimbel, luit, en harp, de zinnen streelt en sticht,
Verstommende orgels, en 't muzijk der nachtegaelen.
Apelles wanhoopt zelf dees lenteroos te maelen,
De kuische Witt, wiens hals, daer 't blonde haer om speelt,
Het schoon lazuur, gekneet in maegdewasch, verbeelt.
De ziel en 't rijzigh lijf op 't heerlijkst triomfeeren.
Zij strekt een Pallas in borduuren, en bootseeren.
Zo moet, wanneer de tijt der verwenglans verteert,
De deugt opluiken, die 't klaroen der Vrijheit eert,
Het lant, door fenixzaet gekroont en heldezonen
Den naneef, beter dan 't penseel, het wezen tonen. Ga naar voetnoot1
In de Nieuwe verzameling van Mengeldichten, Amsterdam 1727, zijn twee rijmen van veel mindere gehalte opgenomen, dan die in het Swart toneelgordyn | |
[pagina 3]
| |
voorkomen, beide zijn gerigt aan jonge dames. In het eene zingt hij de gezusters Bollen toe: Lentebloemen volgt uw aert,
En wint Bollen, die voor 't Spaeren
Daaglijks dau en geur vergaeren
Hoof en Stedelingen waart,
terwijl wij een weinig verder lezen: Uit wier zoet de tijt zal teelen
Heilpilooten voor het lant Ga naar voetnoot1.
Ook vindt men een gedicht van hem voor het veranderlijk geval van D. Heinck Pz. Amst. 1663, 4o. |