Na dien tijd zijn onderscheidene onzer, destijds nog levende, vaderlandsche Dichters ten grave gedaald, en onder deze eenigen, die als sterren van de eerste grootte aan onzen dichtkundigen hemel geschitterd hebben; terwijl ons bovendien ook nog vele Dichters en Dichtwerken uit vroegere tydperken zijn voorgekomen, welke aan Witsen Geysbeek zijn ontsnapt.
Deze redenen en de wensch, welken wij meermalen hoorden uiten, dat zich iemand mogt opdoen, die den lust gevoelde, om, op het voetspoor van den kundigen schrijver van het bedoelde werk, de levens der door hem niet behandelde Dichters te beschrijven en hunne werken te beoordeelen, deden ons besluiten daartoe de hand aan het werk te slaan.
Opdat men echter wete, dat wij hier niet geheel onbeslagen, zoo als men zegt, ten ijs komen, meenen wij te moeten zeggen, dat wij, van den tijd af, dat de Heer Witsen Geysbeekde door hem opgenomene taak had afgeweven, daartoe bouwstoffen opgezameld en aanteekening gehouden hebben van hetgeen tot aanvulling van zijnen verdienstelijken arbeid konde strekken.