provenientium, adiecta brevi earum historia, in qua elaboranda loci, in quo nascuntur, temporis anni que florent et usus inprimis veconomili ratio habeatum) en de gouden medaille behaalde. In 1825 verkreeg hij den graad van med. dr., na verdediging eener dissertatie, getiteld: Botanicos medica de guarundam plantarum in provincia Groningana indigenarum usu oeconomico et medico, waarna hij zich als geneesheer te Warfum vestigde. De geneeskunde was wel zijne hoofdstudie, doch hij legde zich tevens op den landbouw en landhuishoudkunde toe en werd te gelijk met Dr. G. Acker Stratingh op de vraag naar een leerboek over de natuurlijke geschiedenis van de provincie Groningen bekroond. In 1835 gaf hij met eene voorrede en een menigte aanteekeningen uit: Arends, Natuurkundige geschiedenis der Noordzee, en in 1844 het uit een geschied- en aardrijkskundig oogpunt veel bevattend werk: de Kwelder-kwestie nader toegelicht in het licht. In 1864 verscheen zijne Twee hoofdstukken uit de geschiedenis van ons Dijkwezen, met oudheidkundige aanteekeningen, inzonderheid op de provincie Groningen en Friesland betrekkelijk. Met G. Reinders beantwoordde hij eene door de Nederl. Maatschappij ter bevordering der Nijverheid uitgeschreven vraag betreffende meststoffen, waarvoor zij beiden het eermetaal ontvingen. Voorts schreef hij eene redevoering ten betooge dat de beoefeuing der landhuishoudkunde eene alleraangenaamste en allerbelangrijkste bezigheid is, die door den beschaafden Noord-Nederlander vooral thans meer dan ooit verdient behartigd te worden, in Tijdschrift voor het Onderdendamsch genootschap ter bevordering van Nijverheid 1, 11. Zijne rede over de kunstmatige vischteelt werd op last van
Napoleon III in het Fransch vertaald en in Frankrijk verspreid. Zeer uitgebreid was zijne kennis van de vaderl. oudheden, waarvan vele belangrijke opstellen in de Bijdragen tot de geschiedenis en oudheden der prov. Groningen en elders getuigen. Werkzaam was ook zijn deel aan de bevordering der maatschappelijke belangen, getuige zijne verhandeling over de werking van onze belastingen op gezondheid in het welwezen der geringere standen. Ruimer werkkring tot bevordering van het welzijn van ons vaderland werd hem aangeboden door zijne verkiezing (1849) tot lid der Tweede Kamer der Staten Generaal, waartoe hij telkens werd herkozen. De door hem gehoudene redevoeringen waren steeds gericht tot bevordering van het welzijn van het vaderland. Hij overleed den 25 Maart 1874.
Zie Levensb. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1875; Huberts.