[Abraham Benjamin Cohen Stuart]
STUART (Abraham Benjamin Cohen), zoon van James Cohen Stuart en Petronella Wilhelmina Stuart, den 17 Maart 1825 te 's Hage geboren, bezocht het gymnasium aldaar en vervolgens de akademiën te Leiden en te Delft, waar hij zich op de studie der inlandsche talen, vooral op 't Javaansch, onder Taco Roorda toelegde. Na in 1846 het ambtenaars examen te hebben afgelegd, vertrok hij naar Java, waar hij toe werd gevoegd aan Wilkens en Winter te Soerakarta, ter verlichting in hunne werkzaamheden, wat betreft de vertaling van een gedeelte der wettelijke verordeningen in het Maleisch en Javaansch, en in 1851 werd bepaald, dat hij zich te Soerakarta zou blijven ophouden tot voortzetting zijner studiën in de Javaansche en Kawi talen. Reeds voor dien tijd had Cohen Stuart het geringe aantal bruikbare geschriften over Javaansche taal- en letterkunde met een voortreffelijk werk, namelijk Geschiedenis van Baron Sakèndhèr verrijkt. Tijdens zijn verblijf te Soerakarta bewerkte hij zijne opmerkingen over de poëzie en de poëtische taal der Javanen en de toevoegsels op het nog zeer gebrekkige woordenboek van Gericke-Roorda en de Maleische vertaling der Algemeene bepalingen van wetgeving, van de twee eerste hoofdstukken van 't Reglement op de rechterlijke organisatie, de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering onder de inlanders op Java en verzamelde hij bouwstoffen voor zijne klassieke uitgave van de Bråtå Joedå, die in haar geheel in 1860 verscheen. Ook schreef hij over de Mahomedaansche tijdrekening op Java, eene aanteekening over de Woekoe's of astrologische werken; Nieuwe Bijdragen tot de kennis der
Mahomedaansche tijdrekening in den Indischen Archipel; over een eeuwigdurende kalender; eenige opmerkingen en bedenkingen naar aanleiding van de proeve tot opheldering van de gronden der Maleische spelling, door W. Robinson, uit het Engelsch door E. Netscher; Ontwerp van een Maleisch woordenboek door H. von Dewall. Ook was hij redacteur van den Javaanschen almanak van de jaren 1854-1872. Van 1860-1862 was hij in Europa en maakte zich dat verblijf ten nutte om te Londen onderzoek in te stellen naar de aanwezige handschriften en papieren, betreffende de Nederlandsche overzeesche bezittingen. In Indië wedergekeerd, vestigde zij zich weder te Soerakarta, doch maar voor een korten tijd. Weldra verhuisde hij naar Batavia, waar hij in verschillende commissiën benoemd werd en hem andere werkzaamheden werden opgedragen. In weerwil daarvan vervaardigde hij verscheidene geschriften, hoezeer alle van geringen omvang: ook leverde hij verscheidene boekbeoordeelingen en opstellen, betrekking hebbende op Javaansche taal-, geschied- en oudheidkunde.