die zijne gevanneming ten gevolge had. Inmiddels had hij reeds in 1838 te Groningen uitgegeven:
Geschiedenis van het beleg van Groningen in 1672, in verband gebragt met de Vaderlandsche geschiedenis van dien tijd. Ook vervaardigde hij, bij gelegenheid van den gedenkdag van van Groningens ontzet, een drama, getiteld: Rubenhaapt, dat in zijne tegenwoordigheid (hij was den 1 Augustus voorloopig in vrijheid gesteld) werd opgevoerd. Hij vertrok, voor de uitspraak van zijn vonnis, naar Parijs, keerde echter, na van Willem II gratie verkregen te hebben, terug, vestigde zich te 's Hage, en schreef bijdragen voor het Leeskabinet. In 1843 hield zijn blad de Tolk der Vrijheid op te bestaan en in 1844 gaf hij een nieuw blad uit, getiteld: De Ooijevaar, voornamelijk tegen de regering van Willem II gericht, dat al spoedig aan alle ontevredenen gelegenheid schonk om hunne echte of vermeende grieven onder de oogen van het publiek te brengen. Een zijner stukken in dit blad haalde hem op nieuw een rechterlijke vervolging op den hals. Eer er een definitief vonuis door het hof van Gelderland, naar hetwelk zijne zaak verwezen werd, was geveld, werd hij in hechtenis genomen, als beschuldigd van deelneming aan de oproerige bewegingen te Delft, 12 Sept. 1845. Nu werd hij tegen zijn begeerte om te Arnhem bij verstek veroordeeld te worden, door gerechtsdienaars naar Arnhem vervoerd, doch aldaar van vervolging vrijgesproken.
De zamenscholingen en oploopen in verschillende steden van ons vaderland in 1844 en 1845, tengevolge der slechte uitkomsten van den oogst, bragten hem op nieuw in aanraking met de Justitie, wegens een stuk door hem in De Ooijevaar geplaatst. Na een jaar preventief gevangen gezeten te hebben, werd hij (14 October 1846) met anderen vrijgesproken, waarna hij zich buiten 's lands begaf en zich als Ship Broker en Translateur te Britonferry vestigde, waar hij 7 April 1862 overleed.
Zie Huberts.