schrift: Iets over den dichter Johannes Six van Chandelier.
In 1839 gaf hij in 2 dln. de Gedichten van C. van Baerle, J. van der Burgh, J. van Heemskerk, L. Reael, Anna en en Maria Tesselschade Visscher en anderen in het licht.
Hij schreef iets over de Opdracht van de Geuzen, vaderlandsch dichtstuk, uitgave van Bilderdijk in Vaderl. Letteroef.; in de Konst- en Letterbode van 1841 No. 22 een bibliographisch opstel over Cats werken en in Dl. VI van dit Maandschrift.
7 Nummers Allerlei getiteld. Ook was hij van plan Vondels dichtwerken uit te geven. In 1846 gaf hij in de Letterbode No. 38-41. Iets over Pieter de la Court en zijne schriften, in Letterk. Maands. D. IV, bl. 71, iets over den Bloemhandel in de Nederlanden. Naamloos gaf hij in 1817 een vertoog over de inrigting en het nut der schutterijen, en later over de Burgerwapening. Zijne beantwoording der Prijsvraag in 1830 door het Kon. Ned. Inst. uitgeschreven: Graaf Floris de Vde en zijne Regering, uit echte bronnen voorgesteld, werd met goud bekroond. In 1853 plaatste hij in de Letterbode een vertoog getiteld: Bilderdijks gevoelens, dat Witte van Haemstede geen Bastaard is, getoont aan zijne eigene redeneringen, in die van 1831. No. 32, 34, 42, 44 en 47, Bijdrage tot de kennis van Muntzaken in de Vereenigde Nederlanden, en in die van 1835 No. 39 en 40. Antwoord op de Aanmerkingen van den Heer Dronsberg over den eigenlijken Carolus-gulden.
Belangrijk doch even als het vorige in polomiek ontaard zijne opstel in de Letterbode van 1831 Eo. 32-36 getiteld: Zedig onderzoek of de stad Utrecht van alle oude en onbekende tijden af het Muntregt bezeten hebbe. In de Amsterdamsche Courant van 1845 gaf hij eene bijdrage over den oorsprong van papieren munt naar het Fransch.
In 1850 verscheen zijn Handleiding tot de kennis der Nederlandsche Munten, welke sedert drie eeuwen hier te lande zijn geslagen, gangbaar waren of buiten omloop zijn gesteld, alsmede over den oorsprong, de benamingen enz.
De Koninklijke Akademie te Brussel bekroonde zijne Muntverhandeling in 1830 met goud.
Groebe was lid van verschillende Letterkundige genootschappen.
Zie Levensberigt v.d. Maats. van Ned. Letterk. 1867.