Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 250]
| |
en Martinet's nieuw geschenk voor de jeugd opgedragen. Hij toonde veel aanleg en ontving zijne opleiding aan de Latijnsche school te Utrecht, vooral van den Rector S. Nijhoff; aan de hoogeschool aldaar volbracht hij zijne letterkundige en rechtsgeleerde studiën vooral onder van Heusde en de Rhoer. De uitnemende proeven hiervan zijn het in 1817 met goud bekroonde antwoord op de aan Utrecht's academie uitgeschreven prijsvraag: Quam vim habuerunt apud Romanos foeminae in res eorum politicas, temporum civilium temporibus? Adjiciatur huic disquisitioni foeminarum Romanarum characterismus, in 1818 aldaar in druk verschenen, en zijne Dissertatio inauguralis de infamia, legibus Romanorum constituta. (Traj. 1823), waarmede hij het Doctoraat in de rechten verwierf. Sedert bleef hij te Utrecht woonachtig en als lid van den Stedelijken Raad en der Provinciale Staten en langen tijd als eerste Secretaris van het Department der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, inzonderheid ten nutte van scholen en armwezen werkzaam, tot hij den 10 April 1849 aldaar aan eene leverziekte bezweek. In 1843 was hij afgevaardigde ter zitting van de N. Herv. Synode, als ouderling van het Utr. Prov. Kerkbestuur. In 1824 gehuwd met Jacoba Roosendael, die in 1853 overleed, liet hij vier zonen na: Steven Jan, later officier van Justitie, Wolfert Abraham Johannes, doctor in de wis- en natuurkunde, beide te Utrecht, Joan Hendrik, penningkundige te Arnhem en Jan Jacob, advocaat en schoolopziener te 's Gravenhage.
Part. berigt. |
|