stellen aan het hoofd der beweging, die Haarlem van het juk der Franschen heeft verlost. Op verlangen van eenige zijner vrienden schreef hij het gebeurde in de dagen van November 1813 in het breede op, voor zoover zulks de stad Haarlem aangaat en liet deze aanteekeningen bij gelegenheid van den 50-jarigen verjaardag der gebeurtenissen van 1813 drukken.
Hij werd lid van den eersten stedelijken Raad van Haarlem, na het einde der vreemde overheersching, aangesteld en bleef zelfs onafgebroken tot 1850 en werd in verschillende belangrijke commissiën gebruikt.
Van 1840-1850 was hij lid der Tweede Kamer, in 1809 werd hij Leenman in de Hooge vierschaar van Kennemerland en Brederode en lid der kleine bank van Justitie, in 1843 regter plaatsvervanger in de regtbank te Haarlem, in 1814 regter van instructie in die regtbank en in 1827 auditeur militair.
Hij was gehuwd (1810) met Catharina Hillegonda van Walré, die hem 10 kinderen schonk, hij was Ridder van de orde van den Nederl. Leeuw en Kommandeur van van de Eikenkroon en stierf den 8sten October 1866. Zijn leven is geschetst door de Levensberigten der Maats. v. Ned. Letterk. 1867.